dag Van het exploit de verlangde rekening en verantwoording te doen en dat gedaag le op den 8en Februari daaraanvolgende daaraan heeft voldaan;

dat het den Ilove voorkomt, dat een termijn van drie dagen te kort is om eene behoorlijke rekening en verantwoording op te maken, zij het ook eene zooals door eischer werd verlangd;

dat toeli gedaagde in die rekening, om tot het tussehen partijen vaststaand saldo te kunnen geraken, ook behoorde op te brengen de uit vorige rekeningen overgeblevene saldo's, welke uit de verschillende handelsboeken dienen te worden getrokken en waarvoor noodzakelijkerwijze een bekwame tijd vereischt wordt;

dat gedaagde dan ook geenszins noodeloos heeft getalmd, door voor het opmaken van eene dergelijke rekening vijf dagen te hebben gebezigd;

O. dat derhalve de gedaagde, die overigens, tot liet doen dier rekening in rechten gedagvaard, zich bij zijn antwoord terstond daartoe bereid verklaard heeft, niet kan gezegd worden nalatig geweest te zijn;

O. dat appellant wel is waar nog heeft beweerd, dat die door gedaagde gediende rekening door geene bescheiden werd gestaafd en bij gemis daarvan niet als eene deugdelijke rekening kan worden beschouwd, zoodat gedaagde ook op dien grond in gebreke zou zijn gebleven aan zijne verplichting te voldoen;

O. dienaangaande dat artikel 708 van de Burg erlijke Rechtsvordering wel voorschrijft, dat bij het in rechten afleggen van rekening en verantwoording de tot bew\js strekkende bescheiden aan den gerendeerde tegen recief of door middel van de griftie, zullen worden medegedeeld, maar de aard van het gevoerd beheer niet altijd medebrengt, dat er zulke beseheiden bestaan en daarenboven gedaagde in het deunvaardersexploit van 8 Februari 1893, waarbij de rekening aan eischer werd aargeboden, dezen heeft doen aanzeggen, dat de posten van ontvangsten en uitgaven dier rekening en verantwoording allen gejustifieeerd v. orden door gedaagdes handelsboeken en zoo