van dat stuk aan geappelleerde ddo. 19 Januari 1895, in weike memorie appellant in hoofdzaak herhaalt zijn voor den rechter a quo gevoerde verwering, dat de verkoop een schijnverkoop zou zijn;

O. dat geappelleerde van contra-memorie in appèl heeft gediend, welke blijkens daarachter gesteld exploit van denzelfden deurwaarder ddo. 7 Februari 1895 aan appellant is beteekend, en waarin geappelleerde:

I. beweert dat appellant met zijn appèl niet-ontvankelijk is op grond dat niet op zegel is geschreven: a. het bij de stukken aanwezig extract uit het register der aanteekening van hooger beroep; b. het bij de stukken aanwezig exploit van kennisgeving van aanteeking van hooger beroep; c. het door geappelleerde ontvangen afschrift van appellants memorie van appèl; II. in hoofdzaak het vonnis a quo verdedigt, en op grond van

een en ander concludeert: lo. tot niet-ontvankelijk verklaring van appellant met zijn appèl, in ieder geval tot nietig verklaring van het appèl; 2o. tot bekrachtiging van het vonnis a quo;

Ten aanzien van het recht:

O. wat de bij contra-memorie in appèl beweerde niet-ontvankelijkheid van het appèl aangaat, dat blijkens art. 192, 193, 194 en eérste lid 195 ï. R. de aanteekening van hooger beroep van het vonnis van den Landraad plaats heeft door middel van het afleggen eener verklaring voor den Griffier, die daarvan aanteekening houdt in een daartoe bestemd register, welke Griffier voorts van die aateekening moet kennis geven aan de wederpartij, van welke kennisgeving door een schriftelijk bewjjs moet blijken, terwijl verder de inzending van het vonnis, namelijk van een authentiek afschrift er van — immers de minuut van het vonnis behoort tot het archief des Landraads — met de processtukken aan den Raad van Justitie ten fine van behandeling in hooger beroep door dien Griffier gedaan wordt;