Gelet op de door den requirant van cassatie ingediende memorie ddo. 12 Juni 1895 en het exploit van beteekening daarvan aan de wederpartij, op den 16en daaraanvolgende;

Gezien de schriftelijke conclusie van den Procureur-Generaal, gedagteekend 3 Juli 1895, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep in cassatie, zoomede veroordeeling van den requirant in de kosten daarop gevallen;

Gezien de stukken;

O. dat door den requirant als eenig middel van cassatie is voorgesteld:

Schending door niet-toepassing van artikel 159 van het zoogenaamd Inlandscli Eeglement, omdat de Landraad niet ambtshalve aan een der partijen den gerechtelijken eed heeft opgelegd om daarvan de beslissing dezer zaak te doen afhangen;

O. dat het volgens artikel 159 van het Inlandscli lieglcment geheel ter beoordeeling van den rechter staat of hij al dan niet termen vindt om aan een der partijen den gerechtelijken eed op te leggen, zoodat de rechter door van zijne bevoegdheid tot eedsoplegging geen gebruik te maken, nimmer het artikel door niet-toepassing 'kan hebben geschonden en het voorgesteld middel mitsdien moet worden verworpen;

Gelet op de artikelen 58 en 432 van het Ecglcmct op de Burgerlijke Eechtsvordering;

Eechtdoende:

Verwerpt het beroep in cassatie.

Veroordeelt den requirant in de kosten daarop gevallen.