aanteekening op den llclen Mei 1895 ter 'sRaads griffie ingeleverd ;

Gelezen de door den Procureur-Generaal ingediende conclusie, gedagteekend Batavia 10 Juni 1895, strekkende tot vernietiging van liet vonnis waarvan cassatie, voor zoover de requirant daarbij is veroordeeld, met terugwijzing van de zaak naar den Raad van Justitie te Semarang, met last deze opnieuw in behandeling te nemen, te beginnen met liet vonnis;

Gehoord het rapport van den Raadsheer Mr. D. H. van Gelder;

Gezien de stukken:

O. dat onderwerpelijk tempore utili cassatie is aangeteekend en de memorie ook binnen den door de wet gestelden termijn ter griffie van het rechterlijk eollegie, hetwelk het vonnis heeft gewezen, is ingediend;

0. dat namens den requirant van cassatie vier middelen zijn voorgesteld :

1. Schending dan wel verkeerde toepassing van artikel 1GG, 174 juncto 197 van het Reglement op de Strafvordering voor de Raden van Justitie op Java en het Hoog-Gerechtsliof van Nederlandsch-Indië enz., Staatsblad 1847 No. 40 en volgende, in verband met de artikelen 282, 284 en 291 van het zoogenaamd Inlandsch Reglement, Staatsblad 1848 No. 16 en volgende, doordat de rechter a quo requirant schuldig verklarende aan het ongeoorloofd bezit van ruwe opium en die veroordeeling grondende op het als bewezen aangenomen feit, dat requirant in liet desbewust bezit is geweest van 3 pakjes ruwe opium, ter gezamenlijke zwaarte van 2 thail en van 2 blikken doozen bereide opium, ter gezamenlijke zwaarte van GO mata, welke opium zich in een keulschen pot -- tijdens cene in den morgen van 19 November 1894 bij hem gedane huiszoeking in den grond in het privaat, staande op liet geheel omheind erf van requirant gevonden — bevond, als wettige bewijsmiddelen van het feit, dat — tijdens cene in den morgen van 19 November 1894 bjj requirant gedane huiszoeking in den grond in het privaat, staande op zijn geheel omheind erf — is gevonden eene kculsche