Worden de Heerendiensten, door de opgezetenen der particuliere landerijen bewesten de Tjimanoek krachtens art. 26 van Staatsblad 1836 No. 19 gepresteerd, gevorderd op grond van privaatdan wel van publiek-reeht en hebben in het laatste geval de landheeren alleen het recht om, bij wanprestatie dier diensten door de opgezetenen, hen wegens overtreding van het aangehaald artiKel 26 ter bestraffing aan den politie-reehter over te leveren, doch geenszins om hen ter vergoeding der daardoor geleden schade voor den burgerlijken rechter aantespreken ?

Bovenstaande vraag vond in het volgende aanleiding.

Bij vonnis van den Landraad te Meester Cornelis van 16 Augustus 1884 werd de Inlander Djaiman. opgezetene van het land Struijswijk, veroordeeld om aan den landeigenaar te voldoen eene som van f 2.40. als schadevergoeding wegens niet gepresteerden, krachtens art. 26 van Staatsblad 1836 No. 19 verschuldigden heerendienst.

Tegen dit vonnis werd door gedaagde cassatie aangeteekend.

De schriftelijke conclusie van den Procureur Generaal van 5 Januari 1885 strekte tot verwerping van liet ingesteld beroep in cassatie en veroordeeling van den requirant in de kosten in cassatie gevallen.

Bij arrest van het Hoog Gerechtshof van 5 Maart 1885, opgenomen in het Tijdschrift van het Recht deel 44 bladz. 240, werd het vonnis van den Landraad te Meester Cornelis vernietigd en die rechtbank onbevoegd verklaard van deze zaak kennis te nemen, terwjjl tevens daarbjj werd beslist dat: