vordering waarvan de landeigenaar bevoegd werd verklaard, moeten beschouwd worden als gegrond op zjjn zoogenaamd direct eigendomsrecht.

Twee zaken verdienen hier nog opmerking en wel: lo. dat het Hof in zijne overweging spreekt van schadevergoeding boven en behalve de opgelegde straf, waaruit men zou moeten opmaken dat een tweede maal eene poenaliteit gevraagd werd, ter zake van het niet nakomen derzelfde verplichting, terwijl 2o. in tegendeel in casu alleen, onder den naam van schadevergoeding, het geldswaardig bedrag van de verschuldigde belasting in arbeid voor den burgerlijken rechter werd geëischt,, zonder dat er zelfs eenige straf icas opgelegd.

Het Hof stelt het karakter der poenaliteit op het niet tijdig betalen van belasting in geld gelijk aan dat van de straf volgens art. 60 van het Reglement van 1836. wegens het niet presteeren van heerendienst, opgelegd.

Eene consequente toepassing van deze leer zoude er toe moeten leiden, dat een belastingschuldige, die den termijn van betaling ongebruikt had laten voorbijgaan, door de voldoening der verbeurde boete van de aanzuivering der belasting zelve zoude bevrijd zijn.

In een arrest van het Hoog Gerechtshof van 3 Mei 1877, opgenomen in het Tijdschrift van het Recht in N.-I. deel 28 bladz. 391, werd reeds gezegd dat de geldboete, op te late betaling van belasting gesteld, niet kan aangemerkt worden als straf, bedreigd tegen eene overtreding in den zin van het strafrecht.

Alleen het nalaten van voorgeschreven formaliteiten om tot de vaststelling van het bedrag der verschuldigde belasting te geraken of het doen van onware aangiften, waarop straf wordt bedreigd, behoort tot de kennisname van den strafrechter.

Ten aanzien van de geldswaardige belasting in arbeid maakte de wetgever van 1836 hierop een uitzondering.