Wat de rechter in cassatie bedoelde, waar hij in zijne overwegingen zegt, „zijnde noch in bedoeld Reglement, noch bij „eenige andere verordening bepaald, dat bij niet voldoening „aan de verplichting tot het verrichten van heerendiensten, „behalve de vastgestelde straf, ook nog de verplichting tot vergoeding van de daardoor geleden schade zoude bestaan, hetwelk ,,toch noodig zoude zijn, daar op zich zelve de niet voldoening ..aan eene schuldvordering uit het publiek- recht voortvloeiende. ..hoewél door clen politierechter gestraft, even weinig eene onrecht..matige daad is, die aanleiding geeft tot eene actie tot schadevergoeding, als de niet voldoening aan eenige gewone civiele vordering " is niet duidelijk.

Al kan iemand voor de niet of niet tijdige betaling van eene gewone schuldvordering geene schadevergoeding vragen, boven die vordering zelf, wanneer reeds eenmaal krachtens eene wettelijke bepaling ter zake van het niet nakomen eener verbintenis, die uit de wet voorvloeit, poenaliteit is toegepast, zoo blijft de schuld zelf toch altijd bestaan en door den schuldeischer opvorderbaar.

Dit behoeft zeker geene verdere toelichting.

En hiervoren is al aangetoond, dat er in de voor den landraad te Mr. Cornelis aanhangig gemaakte zaak zelfs geene sprake was van reeds vooraf toegepaste straf wc gens het niet nakomen eener verplichting, waarvan de wanprestatie met eene strafrechtelijke poenaliteit bedreigd werd.

Maar volgens liet Hof sloot die strafbedreiging reeds de bevoegdheid uit van den landeigenaar 0111 het geldswaardig bedrag van de belasting in arbeid, waarvan de vordering aan hem door den Souverein gedelegeerd was. langs den gewonen weg van rechten intevorderen.

Hierbij ziet dat Opperrechtertijk College evenwel geheel over het hoofd, dat het Reglement van 1836 voldoende aantoont dat, al is de vordering van belasting in arbeid, bedoeld bij art. 26, gegrond op publiek-recht, daarin ook het privaat recht van den eigenaar op die belasting schuilt.