f'unctiën van het college van boedelmeestercn) en de XII titel van het II boek ibidem;

dat alzoo ingevolge art. 10 van hetzelfde Staatsblad met de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken der Chineezen zal behooren te worden te rade gegaan bij de beoordeeling van de vraag of — gesteld wijlen Liem Soeij Hong had nog wat van eischer te vorderen, — zijne erfgenamen die schuld in rechten kunnen opeischen als getreden in zijne plaats en zoo ja, of gedaagde in rechten kan optreden als de wettige vertegenwoordiger van den minderjarigen erfgenaam, en krachtens art. 8 in dat geval niet de Europeesche rechter daarover zal hebben te beslissen — is de Raad van Justitie te Semarang onbevoegd in deze recht te doen;

dat bij een onbevoegd verklaring de rechter tevens en vanzelf den eisch tot van waarde verklaring van het beslag moet ontzeggen;

dat ten slotte eischer uitdrukkelijk ontkent en ook onwaar is dat hij ooit in eenige handelsrelatie met Liem Soeij Hong heeft gestaan en hij hem mitsdien niets schuldig is;

dat de door gedaagde bij de dagvaarding overgelegde zoogenaamde rekening-courant geen rekening-courant is, omdat niet daaruit blijkt, dat partijen elkander over en weder crediet verleenden — zoodat het geschrift geenerlei bewys effectueert;

dat het bij procesverbaal van den buitengewoon deurwaarder te Pamalang Alphons Genain ddo. 28 September 1895 gelegd conservatoir beslag, als gelegd voor een schuld die niet bestaat, onwettig en onrechtmatig is, zooals gedaagde zeer goed wist, en dus willens en wetens evengenoemde onrechtmatige daad heeft begaan, derhalve daaraan schuldig is; dat eischer daardoor schade heeft geleden; dat gedaagde dus gehouden is die schade te vergoeden, en deze, voorzoover zij de f 150.— te boven gaat, invorderbaar is bij lijfsdwang;

dat het in deze te wijzen vonnis kan worden verklaard uitvoerbaar bjj voorraad, voor zoover de opheffing van dat beslag betreft;