dat, al ware dit anders, dan echter nog niet de eisch voor inwilliging vatbaar is;

dat toch, aangenomen dat do Weeskamer geene macht had voor eischer te ontvangen, de betaling van het pensioen aan de kamer nochtans van waarde is, omdat eischer dit heeft goedgekeurd en in elk geval door die betaling werkelijk gebaat is geworden;

dat, wat de goedkeuring betreft, eischer zelf in zijn request om procedure pro deo stelt, dat de betaling van het pensioen door de Regeering aan de Weeskamer een gevolg is geweest van 'sHofs boven aangehaald arrest en van een verzoek dooide kamer dientengevolge aan de Regeering gericht;

dat eischer nu, die feiten kennende en niettemin twintig maanden in dien staat van zaken berustende, ofschoon hij al weder zelf in dat request stelt, dat de uitbetaling aan de Weeskamer hem met schade overlaadde, geacht moet worden die betalingen te hebben goedgekeurd;

dat dit ook zeer te begrijpen is, aangezien het voor de hand ligt dat hij zijn pensioen heeft willen aanwenden tot betaling zijner faillissements-crediteuren;

dat aangezien wijders het aan de Weeskamer uitbetaalde geld daadwerkelijk ook strekt tot ontlasting van eischers schulden, hij in elk geval door die betalingen is gebaat;

dat wijders de Regeering ten gevolge van 's Hofs beslissing, in bovenbedoeld arrest neergelegd, te goeder trouw in hare betalingen aan de Weeskamer is geweest en deze door die beslissing, in verband met hare kwaliteit van curatriee in eischers faillissement, was de bezitster der inschuld, zoodat, op grond van artikel 1386 van het Burgerlijk Wetboek, aan de kamer gedane betalingen al evenzeer geacht moeten worden van waarde te zijn;

dat al ging dit alles echter niet op, dan nog de eisch niet voor volledige inwilliging vatbaar is;

dat toch al dadelijk van eischers pensioen moet worden ingehouden do 6° o contributie aan het Weduwen- en Weezenfonds