dat interveniente mitsdien in voormeld geding, ter bewaring der rechten des faillieten boedels, wenscht tusschen te komen en zich tot tegenspraak van eischers vordering wenscht te voegen aan de zijde der gedaagde;

dat zij gevolgelijk b\j deze Meester Arnold Hermanus du Mosch, wonende te Batavia, Advocaat en Procureur bij dit Hof, stelt tot haren ProcuYeur ten deze en ter onderwerpeljjker zake domicilie kiest ten kantore van dien practizjjn aan het Stadhuisplein te Batavia; en voor antwoord ten principale:

dat de wet slechts dan eene afzonderlijke uitspraak op den eisch tot voeging en tusschenkomst voorschrijft, wanneer die eisch wordt tegenspreken (artikelen 281, 117 en 243 Burgerlijke Rechtsvordering);

dat het interveniente mitsdien vrijstaat om, voor het geval dat haar eisch tot voeging en tusschenkomst niet wordt betwist door de partijen ten principale, reeds nu conclusie ten principale te nemen;

dat dan in de eerste plaats wordt aangevoerd, dat. gelijk hij zelf in zijne introductieve dagvaarding stelt, eischer verkeert in staat van faillissement;

dat verder, gelijk hiervoren gezegd, bij de vordering ten principale de belangen des faillieten boedels van eischer betrokken zijn;

dat artikel 799 van het Wetboek van koophandel voor zoodanig geval bepaalt, dat de aan te vangen rechtsvordering geschiedt door de Weeskamer;

dat bovendien, volgens artikel 755 van gezegd Wetboek, de failliet van rechtswege de beschikking en het beheer over zijne goederen verliest:

dat uit een en ander volgt, dat deze failliete eischer ten principale onbekwaam is om zijne vordering in te stellen; dat wijders die vordering is ongegrond;

dat immers, gelijk gezegd, dc vordering strekt tot uitbetaling aan eischer van tijdens zijn faillissement opvorderbaar geworden termijnen van zijn pensioen, doch deze termijnen niet