aan eischer, doch aan interveniente behooren te worden uitbetaald, daar volgens de artikelen 755 en 792 van liet Wetboek van koophandel de failliet van rechtswege het beheer en de beschikking over zijne goederen verliest en alle inkomende gelden op kwitantie der Weeskamer worden ontvangen:

dat daartegen niet obsteert hetgeen eischer in zijne introductieve dagvaarding aanvoert;

dat immers wel het pensioen onvervreemdbaar is, doch in easu geen sprake is van vervreemding, in de eerste plaats, omdat onder ..pensioen" moet verstaan worden „het recht op pensioen" en dit laatste onverkort blijft waar de curatrice slechts ontvangt de tijdens het faillissement, krachtens dat recht, opeischbaar geworden termijnen, zoodat na afloop van het faillissement de gepensionneerde weder in het volle genot van dat recht treedt;

dat in de tweede plaats elke gedachte aan vervreemding hier is uitgesloten, omdat, wanneer de curatrice het aan den failliet verschuldigde ontvangt, zij zulks doet voor en namens hem en hij van het ontvangene eigenaar blijft;

dat wijders, wanneer de' curatrice bedoelde opvorderbare termijnen van het pensioen van den failliet ontvangt, zulks niet geschiedt krachtens eenige beschikking over verpanding of beleening, lastgeving tot ontvangst van, of arrest op het pensioen, noch is eene uitbetaling aan een derde, doch die uitbetaling eenig en alleen geschiedt krachtens de wet, die, met uitsluiting van den failliet zeiven, alleen de curatrice bevoegd verklaart het hem verschuldigde te ontvangen, evenzeer als een onder curatele gestelde onbevoegd en zijn curator uitsluitend bevoegd is het hem toekomende voor hem in ontvangst te nemen;

dat uit het vorenstaande volgt dat het thans door eischer gevorderde tc recht door gedaagde aan interveniente is betaald en ook in den vervolge, zoolang eiscliers faillissement duurt, de verschenen termijnen van zijn pensioen aan interveniente zullen behooren te worden afgedragen;