beeft volstaan met het ter openbare daartoe bepaalde terechtzitting van den 21en September 1895 uitspreken van het eenigszins anders geredigeerd (namelijk voor zoover requirants veroordeeling betreft) vonnis van denzelfden rechter ddo. 2 Mei 1895 — met veroordeeling van den requirant tot de kosten in beide instantien (dat zijn die voor den Residentieraad te Soerabaja ddo. 2 Februari 1895 en die voor den Raad van .Justitie te Semarang ddo. 6 April 1895 en vlg.) gevallen — terwijl dat vonnis bij arrest van het Hoog-Gereehtshof van Nederlandsch-Indië ddo. 1 Augustus 1895 sub No. 352 was vernietigd en naar den Raad van Justitie te Semarang teruggewezen. ten einde met inachtneming van het arrest op de bestaande dagvaarding (dat is het requisitoir van dagvaarding van den Fiskaal bij den Residentieraad te Soerakarta ddo. 27 December 1894) te worden berecht en afgedaan en met bevel, dat de kosten in cassatie gevallen zullen worden begrepen onder die, waarop bij de einduitspraak zal worden beslist, zoodat het arrest niet is nageleefd èn wat betreft de berechting en afdoening der zaak èn wat aangaat de veroordeeling in de kosten;

II. Schending dan wel verkeerde toepassing van artikel 166 juncto artikel 197 van het Reglement op de Strafvordering voormeld in verband met de artikelen 282, 284, 290, 300 en 301 van het zoogenaamd „Inlandsch Reglement" voormeld, doordat de rechter a quo, requirant schuldig verklarende aan : „het ongeoorloofd bezit van ruwe opium" en die veroordeeling grondende op het als bewezen aangenomen feit, dat requirant q.q. in het desbewust bezit is geweest van 3 pakjes ruwe opium ter gezamenlijke zwaarte van 2 thail (en van 2 blikken doozen bereide opium ter gezamenlijke zwaarte van 60 mata) welke opium zich in een keulschen pot — tjjdens eene in den morgen van den 19en November 1894 bij hem gedane huiszoeking in den grond in het privaat, staande op het geheel omheind erf van requirant, gevonden — bevond, als wettige bewijsmiddelen van dat desbewust bezit heeft gebezigd: