Io. dat requirant, toen de huiszoeking zoude beginnen, zenuwachtig was en zich onmiddellijk naar het privaat heeft willen begeven, waar eenige oogenblikken later de pot is gevonden en dat requirant eerst heeft gezegd van de herkomst van het in dien pot aanwezige opium niets te weten, terwijl hij lateitot den getuige Bekker gezegd heeft, dat hij des avonds bij dezen zoude komen om hem inlichtingen omtrent dat opium te verstrekken, gebleken door de getuigenis van Bekker:

110. dat requirant tot getuige Hirodikromo heeft gezegd, dat bij hem, requirant, opium verkrijgbaar was. blijkens de getuigenis van Hirodikromo;

Ulo. dat bij Bok Kromoredjo een uur te voren vier pakjes ruw opium zijn achterhaald, reeds als bewezen aangenomen:

IVo. dat Bok Kromoredjo dat opium dien nacht van 2en beklaagde heeft ontvangen in tegenwoordigheid van requirant. blijkens de verklaring van Bok Kromoredjo;

zoodat als aanwijzingen van requirants schuld zijn aangemerkt van I t/m. II eene meening van getuigen en gezegden van requirant noch onderling, noch tot het ten laste gelegde strafbare feit in eenig verband staande, slechts door een enkelen getuige opgegeven en door geen enkel ander bewijsmiddel gestaafd en voor zooveel aangaat die sub III. eene daadzaak, welke requirant in het geheel niet raakt en eindelijk omtrent die sub IV, de rechter a quo een door hem zeiven als ondeugdelijk verworpen bewijsmiddel weder bijbrengt, immers in de voorlaatste overweging betreffend het beklaagde, thans requirant, in de eerste plaats ten laste gelegde door evengenoemden rechter is beslist, dat die verklaring van getuige Bok Kromoredjo door geen ander bewijsmiddel is gestaafd, zoodat zij, als geheel op zich zelf staande, alle bewijskracht mist;

111. Schending dan wel verkeerde toepassing van art. 284, 285 van het Inlandsch Reglement voormeld 197,194,174 juncto 166 van het Reglement op de Strafvordering voormeld, junctis 3 en 4 Staatsblad 1865 No. 84, doordat de rechter a quo, requirant schuldig verklarende en veroordeelende ter zake van