DE PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOÜG- GE RECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIË,

Gezien het vonnis van den Raad van Justitie te Makassar ddo. 23 October 1895 in zake den gewoon ambtenaar van den Burgerlijken Stand te Saleijer, Ferdinand Wiggers, gewezen, waarbij is verklaard dat het den gerequireerde ten laste gelegde feit wel is waar wettig en overtuigend is bewezen, doeh noch misdrijf noch overtreding oplevert en gerequireerde ter zake van alle rechtsvervolging is ontslagen, met bepaling dat de kosten van het rechtsgeding zullen komen ten laste van den Lande;

Gezien de door den Griffier van het Hoog-Gerechtshof opgemaakte acte waaruit blijkt, dat op 18 Januari 189G ter griffie van het Hoog-Gercclitshof is ontvangen eene memorie van cassatie van den Officier van Justitie bij den Raad van Justitie te Makassar in de zaak van hem requirant van cassatie contra Ferdinand Wiggers voord., gerequireerde in cassatie;

Gezien het bevelschrift van het Hoog-Gerechtshof van 23 Januari 189G, waarbij is gelast dat de onderwei pelijke memorie alsmede dit bevelschrift zullen worden bcteekend aan den gerequireerde, met bepaling van den termijn binnen welken deze eene contra memorie in cassatie aan het Hoog-Gerechtshof zal mogen indienen op ééne maand na de beteekening van dit bevelschrift;

Gezien de acte ddo. 14 Februari 1896 opgemaakt door den deurwaarder bij den Raad van Justitie te Batavia, waaruit blijkt dat op dien datum evenbedoelde memorie en bevelschrift aan den gerequireerde zijn beteekend, zijnde binnen den gestelden -termijn geene contra-memorie van cassatie ingediend;

Gezien de stukken;

O. dat door requirant als eenig middel van cassatie is voorgebracht schending, immers verkeerde toepassing van artikel 37 jeto artikel 28 van Staatsblad 1849 No. 25 en artikel 1G9 alinea 2 jeto. artikel 183 van het Reglement op de Strafvordering