uitzondering van den koffer met deszelfs inhoud eeiie tvaarde vertegenwoordigden van f 5.12;

O. dat de eerste rechter te recht, op grond der wettige bewijsmiddelen in liet vonnis vermeld, eene schuldigverklaring en veroordeeling tegen den beklaagde uitgesproken, maar de gepleegde feiten niet naar behooren omschreven heeft;

O. toeli vooreerst ten aanzien van de feiten sub lo. vermeld: dat de eerste rechter daarin minder juist twee afzonderlijke misdrijven heeft gezien, daar die feiten, als één en hetzelfde gevolg beoogende, één samenhangend geheel en dus slechts één misdrijf vormen;

dat verder het keukengebouwtje verkeerdelijk als een deel van een bewoond huis is aangemerkt, vermits niet is'gebleken dat het met het door den inlander Nata bewoonde huis rechtstreeks, dat is middels een deur, gemeenschap had;

dat het, evenals de padischuur, ook niet is eene aanhoorigheid van een bewoond huis, aangezien het niet met een bewoond huis binnen één en dezelfde afsluitbare omheining is gelegen;

dat derhalve zoowel het keukengebouwtje als de padischuur moeten worden beschouwd als plaatsen, die niet als bewoonde huizen worden aangemerkt of daarmede gelijkgesteld;

dat de gepleegde handeling alzoo valt in de termen èn van artikel 104 jo. 3 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders èn. daar de waarde van het uit de schuur gestolene niet meer bedraagt dan f 25.— en niet blijkt dat beklaagde te voren is veroordeeld geweest, in die van artikel 305 tweede alinea van dat zelfde Wetboek, jo. 2o. van dc eerste alinea van hetzelfde artikel;

dat wanneer één handeling in meer dan één strafbepaling valt, die bepaling behoort te worden toegepast, welke de zwaarste straf bedreigt;

dat beklaagde mitsdien, wat het eerste punt van beschuldiging betreft, behoort te worden schuldig verklaard aan „poging tot diefstal met braak op eene plaats, die niet als een bewoond huis wordt aangemerkt of daarmede gelijkgesteld";