„de identiteit der personen, die als contractanten daarbij voorkomen, en van de volkomen toestemming van de wederzydsche „partijen, die te dien einde persoonlijk voor hem zullen moeten „verschijnen, terwijl de ambtenaren daarenboven verpligt zullen „zijn om zich van den eenen kant van alle directie of invloed „te onthouden, maar ook van den anderen kant niets te verruimen om derzelver onderhoorigen bij het aangaan van „verbindtenissen op liunne regten en belangen opmerkzaam te „maken, ten einde daardoor alle misleiding zoo veel mogelijk „voor te komen, en niet toetelaten dat de ingezetenen door „inboezeming van ongegronde hoop of vrees, veelmin door „bedreigingen of dwangmiddelen, ondanks kunzelve, tot overeenkomsten worden overgehaald, welke niet met derzelver „vrije wil of eigene verkiezing overeenstemmen.

„60. De assistent-residenten en opzieners der landelijke in„komsten zullen zorgvuldig waken dat aan de verbindtenissen „in deze bedoeld, geene strekking worde gegeven, welke met „den inhoud der contracten strijdig is, en zullen tot dat einde „van den resident ontvangen eon extract uit het register der „contracten van de residentie onder welke zij behooren, elk voor „zooveel zijn ressort aangaat".

In het Regeerings-Keglement van 1818, onder de werking waarvan de publicatie van 5 Januari 1819 (Staatsblad No. 10) werd uitgevaardigd, leest men het volgende:

„De bijzondere landeigenaren en landbouw zullen omtrent de „diensten en opbrengsten van de ingezetenen'' (hier wordt bedoeld opgezetenen) „op hunne landen zich stiptelijk moeten houden „aan de reeds gemaakte of nader te maken bepalingen".

Doch omtrent het bestaan van zoodanige bepalingen verkeerden Commissarissen-Generaal geheel in het onzekere.

Immers werd bij hun besluit van 3 Januari 1819 No. 1, dus slechts 2 dagen vóór de uitvaardiging van de publicatie van 1 Januari 1819 (Staatsblad No. 10) eene commissie benoemd om een onderzoek in te stellen naar de wederkeerige rechten, welke bestonden tusschen: