voegen dat er niet staat. De wet zegt: de boedel moet gelijkelijk tusschen de zoons verdeeld worden: er staat niet bij: tenzij de erflater bij testament anders mocht hebben bepaald. Doch de geheele voorstelling door den schrijver van de zaak gegeven, komt ons onjuist voor. Stel een zoon verlaat het ouderlijk huis en gaat zich, bijv. uit hoofde van zijn handel ot' omdat hij een ambtelijke betrekking bekleedt, in een ander deel van het Rijk vestigen. Zelfs zijn aandeel in het gemeenschappelijk vermogen krijgt hij vooruit, zoodat hij, althans financieel, los van zijn familie is. Krijgt hij op zijne beurt zoons, dan wordt hij het hoofd van een nieuwe familiegroep. Wat hij bezit, wordt weer familievermogen, in beginsel behoort het aan hem en zijn zoons te zamen toe. Sterft hij, dan wordt ons artikel weer toepasselijk en krijgt dus elke zoon een gelijk aandeel van zijn vermogen. Waarom zou ons artikel niet gelden in geval zich een zoon zelfstandig gevestigd en dus een nieuwe familiegroep gevormd heeft'? Waaraan zou deze de bevoegdheid kunnen ontleenen om van de wet af te wijken, om zijn zoons te mogen onterven? Glashelder zette Jamieson de zaak uiteen toen hjj aldus resumeerde: het vermogen is familievermogen, de vader heeft tijdens zijn leven daarover de controle. Sterft hij, en komen de zoons overeen om uit elkander te gaan, dan krijgt (nadat maatregelen ten behoeve van de ongehuwde dochters genomen zijn) elke zoon zijn aandeel. ,,Each son tlien forms the liead of a new familygroup, and the same thing goes on as bef ore". (Journal of the China Branch etc. dl. XXII bl. 123).

De aan het hoofd van ons opstel geplaatste vraag luidt algemeen. Wij zijn dan ook het antwoord schuldig op de vraag, of een Chinees dan wel onbeperkt mag testeeren, zoo hij geen mannelijke afstammelingen nalaat. Stel een vader laat enkel dochters na, terwijl geen broers zoon of' agnaat uit een verdere generatie aanwezig is om als successor voor den overledene