Ook gelezen het vonnis van den Rand van Justitie te Semarang (2de kamer) van 20 Februari 1896, waarbij die Raad zich onbevoegd heeft verklaard van het aan voornoemden Houssard ten laste gelegde feit kennis te nemen, met ziji. verwijzing naar den bevoegden rechter, zijnde de Residentieraad te Djokdjakarta;

Nog gelezen het verzoek van den Officier van Justitie bij den Raad van Justitie te Semarang ddo. 4 Maart 189G tot aanwijzing van den rechter, door wien bedoelde zaak van voornoemden Iloussard zal behooren te worden berecht;

Gelet op de beteekening van bedoeld verzoek en van de naar aanleiding daarvan genomen beschikking van het IIoog-Gerechtsliof van 12 Maart d. a. v. aan den verdachte en aan den fungeerend Fiskaal bij den Residentieraad vd. en op de door dien ambténaar en door den Officier van Justitie vd. ingediende memorien;

Gehoord het rapport van den Raadsheer Mr. W. A. 1'. F. L. Winckel;

Nog gehoord de door den Procureur-Generaal, bij monde van den Advocaat-Generaal, Mr. P. Lugt, ter terechtzitting genomen conclusie, daartoe strekkende, dat het Hoog-Gerechtshof, met vernietiging van het vonnis van den Residentieraad te Djokdjakarta van 10 Juli 1895, dien Residentieraad bevoegd zal verklaren kennis te nemen van het aan den verdachte Charles, Theopliille, Borromé Houssard vd. ten laste gelegde, met veroordeeling van den lande in de kosten;

Gezien de stukken;

O. dat aan meergenoemden Houssard is ten laste gelegd, zich te hebben schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 290 van het Strafwetboek voor Europeanen, als hebbende hij op Vrijdag 5 April 1895 des namiddags ten 3 ure op het erf van Raden Toemenggoeng Sontoatmodjo, dezen Regent, met het oogmerk om hem te beleedigen, uitgescholden voor „Bopatie badjingan; Bopatie trook maknja; luvrep tak adjar; liarep tak lebakhake boewie (een rondzwervende gauwdief van een Regent;