juncto 471 No. 11 liet aan verdachte ten laste gelegde feit onder de politie-overtredingen rangschikte;

dat blijkens de opdracht aan de in 1860 ingestelde commissie, om zich te belasten met het voordragen van zoodanige wijzigingen en aanvullingen van het Code Penal van 1810, als de eigenaardige toestand der Nederlandsch-Indische bezittingen en de reeds in dat Wetboek in Nederland aangebrachte wijzigingen mochten wenschelijk maken, voormeld Fransch Wetboek als hoofdbron voor den wetgever van 1866 heeft gegolden en speciaal artikel 290, waar het de criteria van het strafbaar feit vermeldt, eene reproductie is van de artikelen 376 en 471 No. 11 van het Code Penal;

dat hiertegenover staat, dat de bedreigde straf eene hoogere is dan in het Fransche Wetboek, immers de daarop gestelde boete van één tot vijf franken is verhoogd tot een minimum van tien en een maximum van vijf en twintig gulden, zoodat in het Fransche stelsel de overtreding van artikel 290, als de grens van 15 franken overschrijdende, tot de wanbedrijven zou behooren;

dat evenwel de verhooging van het bedreigde strafquantum ten deze reeds daarom buiten aanmerking moet blijven, omdat in de Memorie van Toelichting (ed. de Pinto, bladzijde 186) wordt opgemerkt, dat de geldboete is verhoogd, daar zij in Nederland reeds uiterst gering en in Indië, met het oog op het verschil van de waarde van het geld, nog veel minder te beteekenen zoude hebben, eene wijziging der wet derhalve welke alleen voortsproot uit den eigenaardigen toestand dezer gewesten;

dat werd aan deze verhooging eene andere beteekenis gehecht, de consequentie zoude medebrengen dat voor den inlander de overtreding van het gelijkluidende artikel 290 van het Strafwetboek voor Inlanders, als met eene geldboete van één tot drie gulden bedreigd, volgens het Fransche stelsel zou opleveren eene politie-overtreding, terwijl toch de in artikel 6 litta. d van voormelde resolutie voorkomende opsomming van misdaden, wanbedrijven en overtredingen, gepleegd door Javanen