O. dat, nadat Mr. F. H. Gerritzen zicli vervolgens ter vervanging van Mr. J. Gerritzen tot procureur had gesteld voor den appellant, partijen hare wederzijdsche sustenuen nader bij pleidooi hebben toegelicht, waarna de nederlegging der stukken ter tafel is gelast en de uitspraak in deze zaak is bepaald; Ten aanzien van het recht:

O. allereerst ten aanzien van de door geintimeerde voorgestelde exceptie van niet- ont van kol ij kheid van het ingesteld hooger beroep voorzoover de zaak in conventie betreft:

dat de ontvankelijkheid van dat hooger beroep door geïntimeerde is bestreden op grond dat de rechter a quo, zonder ten principale te beslissen, slechts een maatregel ter instructie van de zaak in conventie zoude hebben gegeven, en dus het vonnis a quo, voor zoover die conventie betreft, zou zijn een praeparatoir vonnis, waarvan geen appèl mogelijk is dan gelijktijdig met het eindvonnis;

dat hiertegen echter door appellant wordt aangevoerd dat, luidens het dictum van het vonnnis a quo, dit laatste niet slechts voor zoover de reconventie, maar ook voor zoover de zaak in conventie betreft als eene interlocutoire uitspraak is te beschouwen, waarvan als zoodanig appèl kan worden ingesteld ook vóór dat het eindvonnis is geslagen;

O. alsnu te dien aanzien :

dat voor het dictum van het vonnis a quo de formule is gebezigd : „Alvorens in conventie en reconventie ten principale te beslissen", welke in den regel voor een interlocutoir vonnis wordt gebruikt, zoodat het daardoor den schijn heeft alsof men hier te doen heeft met eene interlocutoire beslissing, zoowel wat de conventie als wat de reconventie betreft;

dat evenwel, wanneer men het dictum in zijn geheel beschouwt, het opvalt dat de eedsopdracht alléén op de reconventie ziet en dit deel van het dispositief van het vonnis met het voorafgaande in tegenspraak is, weshalve, om de juiste strekking daarvan te kennen, het noodig is uit de motieven van het vonnis na te gaan welke beslissing de rechter heeft gegeven;