van de zaak kennis te nemen en haar verwijzen naar den politie rechter, maar is die rechtbank, krachtens het bepaalde bij art. 305, al. 1 van het Inl. Regl., verplicht de op het feit gestélde straf op te leggen.

DE LANDRAAD TE PATJITAN,

Gezien het bevelschrift van den President van voornoemde Rechtbank dd. (i Juni 1896, waarbij de terechtstelling van den beklaagde wordt bevolen, zoomede het relaas van beteekening daarvan;

Gehoord de voorlezing der acte van beschuldiging door den Djaksa opgemaakt, waarbij den beklaagde in overeenstemming met de acte van verwijzing wordt ten laste gelegd, dat hy, zich zelf bewust van de onrechtmatige herkomst en met het doel om het na te noemen paard aan den eigenaar te ontrekken, op Zondag pon 20 October 1895 in zijn bezit heeft gehad eene bruine merrie van ongeveer 7 jarigen leeftijd ter waarde van f 10.—, welke in den nacht vóór Zaterdag paing 19 October 1895 tusschen 12 en 4 uren aan den eigenaar, den Inlander Honosemito, uit diens stal, welke met het door Konosemito vd. bewoond huis stond op hetzelfde aan alle zijden afgesloten erf. gelegen in het gehucht Katir, dessa Ketro, district Tegalombo, afdeeling Patjitan, arglistig was weggenomen;

Gelet op de overgelegde stukken ; Gehoord de verklaringen der getuigen;

Nog gehoord den beklaagde in zijne middelen van verdediging; Gehoord de slotsom van het gevoelen van den Djaksa, houdende dat de Landraad zich onbevoegd zal verklaren om van deze zaak kennis te nemen, met, verwijzing derzelve naar den politie-rechter alhier;

Ingewonnen het advies van den Panghoeloe;

O. dat uit de verklaringen der betrouwbare getuigen Ronosemito en Ronokario onder eede ter terechtzitting afgelegd, in onderling verband en samenhang beschouwd, als wettig bewezen voortvloeit: