dat het echter kan zijn dat het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-Indië zijne meening niet deelt en hij, gaarne het oordeel van den hoogsten rechter in deze willende' kennen, van opgemeld vonnis revisie heeft aangeteekend.

De Djaksa bij den Landraad te Patjitan, (w.g.) PARTOSOEBROTO.

Patjitan . den 13en Juli 1896.

HET HOOG-GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIË,

Gezien de stukken van het gerechtelijk onderzoek in de zaak van den beklaagde Kertolessono en het in die zaak op den twee en twintigsten Juni 1800 zes en negentig door den Landraad te Patjitan gewezen vonnis, waarbij de Landraad zich onbevoegd heeft verklaard om van deze zaak kennis te nemen, met verwijzing van haar naar den bevoegden rechter, zijnde de politie-rechter aldaar, met verstande dat de kosten zullen komen ten laste van den lande;

Gezien de schriftelijke conclusie namens den Procureur-Generaal door den Advocaat-Generaal Mr. P. Lugt genomen en gedagteekend den twintigsten Juli 1800 zes en negentig No. 891. daartoe strekkende, dat het Hoog-Gerechtshof den Djaksa nietontvankelijk zal verklaren met zijn ingesteld beroep in revisie;

subsidiair:

dat het Hof. met vernietiging van 's Landraads vonnis, de zaak weder zal verwijzen naar den eersten rechter, met last op de hoofdzaak recht te doen, in beide gevallen de kosten te dragen door den Lande;

Gehoord het rapport van den Raadsheer Mr. C. Rasch;

O. dat de Djaksa bij gemelden Landraad, op de wijze door de wet voorgeschreven cn binnen den termijn bij deze gesteld, verklaard heeft van het vonnis revisie te verlangen, waarvan aan den beklaagde behoorlijk beteekening is gedaan;

Gelet op de in revisie ingediende memorie;