gedagteekend den vierden Augustus 1800 zes en negentig No. 984, daartoe strekkende, dat liet Koog-Gerechtshof, met vernietiging van het legen den beklaagde gewezen vonnis, de zaak zal verwijzen naar denzelfden rechter, welke daarvan reeds heeft kennis genomen, met bevel dezelve opnieuw te behandelen, te beginnen met de oudste acte, waarin de nietigheid is gepleegd, zijnde de acte van verwijzing, de kosten te dragen door den Lande;

Gehoord het rapport van den Raadsheer Mr. C. Kascli;

O. dat de beklaagde en de Djaksa bij gemelden Landraad, op de wijze door de wet voorgeschreven en binnen den termijn bij deze gesteld, verklaard hebben van dit vonnis revisie te verlangen en dat van de verklaring van laatstgenoemde aan den beklaagde behoorlijk beteekening is gedaan;

O. dat het onderwerpelijk vonnis is gewezen krachtens een vonnis van den Raad van Justitie te Semarang ddo. 11 April 1896, waarbij die rechter, ten aanzien van het tussehen den President van den Landraad en den politie-recliter te Temanggoeng bestaande competentie-geschil, den Landraad voormeld heeft aangewezen om van de in 's Raads vonnis vermelde zaak van den verdachte Radhen Tirtodidjojo, dat is van de daarbij vermelde strafbare feiten, kennis te nemen;

O. dat naar aanleiding van dat vonnis door den Voorzitter van genoemden Landraad de rechtdag is bepaald tot het houden van het gerechtelijk onderzoek en ter terechtzitting van dat college door den Inlandschen Officier van Justitie eene acte van beschuldiging is voorgedragen, welke in hoofdzaak overeenstemt met de in 's Raads vonnis vermelde feiten;

O. dat de Raden van Justitie ingevolge artikel 127 sub lo. juncto artikel 171 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie, behoudens het beroep in cassatie, in hoogste ressort kennis nemen van alle jurisdictie-geschillen tussehen mindere rechterlijke autoriteiten binnen hun ressort;

dat derhalve 's Raads vonnis een onaantastbaar gewijsde is, nu uit de processtukken blijkt dat de daarbij gedane uitspraak