de vrouw, indien tegen deze een onderzoek naar het moederschap wordt ingesteld, prachtig.

Althans daartegen wordt in de adressen hoegenaamd niet gereageerd.

En toch zal het kind, dat niet beginnen kan met het bestaan van die waarborgen te stellen en te bewijzen, in een proces tegen de vrouw, die hij beweert zijne moeder te zijn. onverrichter zake door den rechter naar huis worden gezonden (*).

Is dat kind dan minder ongelukkig, dan dat, hetwelk insgelijks wegens het ontbreken van gelijksoortige waarborgen een onvruchtbaar proces tegen den vader heeft beproefd?

Bij onbepei'kte opheffing van het verbod komen wij bovendien tot dit dilemma, dat de vader zal kunnen worden vervolgd met een onderzoek naar het vaderschap, ook al kan hij op grond van uitdrukkelijke wetsbepalingen het kind niet erkennen, zooals in geval van manspersonen, die den vollen ouderdom van negentien jaren nog niet bereikt hebben, of ten aanzien van overspelige of bloedschendige kinderen, of indien de moeder niet in de erkenning wil toestemmen. Artt. 337, 338 en 339 Ned. Artt. 282, 283 en 284 Ind. Burg. Wetb. in verband met Ind. Stblad. 1896 No. 108.

Naar het mij voorkomt schuilt de fout van beide adressen, wat dit punt betreft, daarin, dat men verwart den zeer zeker dikwijls niet te ontkennen treurigen toestand van een onecht kind en zijne moeder, en de insgelijks evenmin te ontkennen verplichting van den vader om even als de bekende moeder voor dat kind te zorgen, met de kapitale vraag: Waar is die vader ? Kunt Ge hem met de noodige door den wetgever aan de hand gedane waarborgen voor de vermoedelijke zekerheid van het

(') Evenzoo zijn in art. 261 en volgende van het Indisch, gelijk aan art. 316 en volgende van het Nederlandsch Burgerlijk Wetboek, tot in het minitieuse de bewijzen en bewijsmiddelen vastgesteld voor de afstamming van wettige kinderen.

Ook daartegen hebben adressanten geen bezwaar. Alleen do beweerde natuurlijke vader moet vogelvrij verklaard worden!!!