geschikte, bewindvoering. Slechts eenigc positieve wetsvoorschriften (vrijstelling van zekerheid, gemis van een toezienden voogd, einde der voogdij door verbreking van den band tusschen den minderjarige en het gesticht) onderscheiden deze voogdij van elke andere Bij arrest van den H. R. van 12 April 1883 is echter afwijkend van deze beschouwing beslist, dat niettegenstaande de minderjarigen zich in het gesticht bevinden, de vaderlijke macht of die van den vroegeren voogd niet volkomen ophoudt, maar dat de vader of voogd die macht, waarvan hij slechts afstand had gedaan zoolang de minderjarige in het gesticht verblijft of daartoe behoort, herneemt wanneer hij van oordeel is, dat het belang der minderjarigen hunne verwijdering uit het gesticht noodzakelijk maakt".

Prof. Asser acht evenwel terugkeer van deze jurisprudentie tot de oudere mogelijk, en waar een rechtsgeleerde van zijn naam dergelijke veronderstelling oppert, spreekt het haast van zelf, dat er voor de eerste opvatting van ons hoogst rechtscollege bjjzonder veel te zeggen blijft.

Hetgeen dan ook werkelijk 't geval is.

De geschiedenis van het art. kan worden nagegaan bij Noordziek 1821 — 1823 bl. 212 en Voorduin dl. III p. 83.

Reeds in 1822 verlangde de Kamer eenstemmig, dat bij het wetboek uitdrukkelijk omtrent de voogdij van zich in godshuizen bevindende kinderen voorzieningen zouden worden getroffen, en werd de meening uitgedrukt, dat de beheerders van die godshuizen van rechtswege voogden moesten zijn, en zoude kunnen worden volstaan met de regelen omtrent voogden ook op hen toepasselijk te verklaren.

Tegen dit laatste werden evenwel verschillende bezwaren aangevoerd (o. a. dat sommige gestichten door vrouwen bestuurd, dat vondelingen in het wetboek niet gereglementeerd worden) waarom sommige het verkieslijker achtten, de geheele materie in het wetboek zelf uit te werken, 't geen echter alweêr door andere onmogelijk geacht werd.