boekhouding, is het zeker alleszins begrijpelijk en verklaarbaar dat gedaagde niet tot betaling overgaat, zonder dat hem het bewijs wordt geleverd dat de schuld nog bestaat, zoodat hij als borg betalende verhaal heeft op den hoofdschuldenaar en medeborgcn.

Weshalve voor antwoord wordt geconcludeerd : dat het den Raad behage de eisclieresse te verklaren niet ontvankelijk met haren eiscli en genomen conelusiën, immers haar die te ontzeggen cum expensis.

O. dat eisclieresse ebij hare conclusie van repliek ddo. 28 December 1895, blijkens exploit van 's Raads deurwaarder F. A. Lapré vd. op den 31en December daaraanvolgende aan de tegenpartij beteekend, hiertegen heeft aangevoerd:

dat door den verweerder de door eisclieresse gedane eisch is bestreden, op grond dat de rechterlijke macht in NederlandschIndië niet bevoegd zoude zijn korting op tractementen van landsdienaren te verleenen, een bevoegdheid welke volgens hem alleen aan de door den Gouverneur-Generaal bij verschillende verordeningen aangewezen administratieve ambtenaren zoude zijn toegekend;

dat de bestaande wettelijke verordeningen zoodanige slotsom echter allerminst rechtvaardigen, integendeel tot een geheel tegenovergestelde gevolgtrekking voeren;

dat toch bij Staatsblad 1822 No. 49 den Gouverneur-Generaal de bevoegdheid werd toegekend om op de destijds voor beslag niet vatbaar verklaarde tractementen, maand- en daggelden en pensioenen van landsdienaren korting te verleenen ten behoeve hunner crediteuren, met bepaling voorts dat, wanneer de debiteur de opeischbaarheid der schuld betwistte op naar het oordeel van den Gouverneur-Generaal deugdelijke gronden, de verzoekers om korting tot het vervolgen van hun gesustineerd recht aan de ordinaris Justitie zouden worden gerenvoieerd;

dat op grond der overweging dat de rechten der crediteuren daardoor niet voldoende werden gewaarborgd — immers de gebrekkige communicatie-middelen waren oorzaak dat de ere-