Bij het gerechtelijk onderzoek brengt men het nimmer verder dan tot een zekeren graad van waarschijnlijkheid (!) Deze kan nu wel is waar in zoo hooge mate aanwezig zijn — en dan zegt men dat het bewijs geleverd is — dat zij praktisch met zekerheid gelijkstaat, en trouwens ook wel als zekerheid moet worden aangenomen, daar men anders nooit bewijs zoude kunnen leveren. Dit neemt echter niet weg, dat al is abolute zekerheid nimmer te verkrijgen, de rechter trachten moet naar „the best evidence", die zich oplost in deze bekende regels der Engelsche bewijsteer.

Non refert quid notum sit judici, si notum non sit in forma judicii.

Melius est petere fontes quam sectari rivulos. In jure non remota causa sed proxima spectatur.

De feiten, van welker bestaan de rechter overtuigd is, die derhalve bewezen zijn, kunnen rechtstreeks zijn de ten laste gelegde feiten; zij kunnen ook in zoodanig verband met de ten laste gelegde feiten staan, dat de rechter door gevolgtrekking tot het bestaan van deze laatste mag besluiten.

De wet noemt deze laatste feiten, waaruit het ten laste gelegde, indirect blijkt, „ aanwijzingen

Ook jure constituendo behoort den rechter de bevoegdheid gegeven te blijven uit bewezen feiten middelijk zijne beslissing af te leiden. Trouwens eene scherpe grens tusschen de z. g. probatio directa en probatio indirecta is niet te trekken. Gevolg-

('). „Que 1'on ne s'étonne point de me voir employer le mot de probabilité, en parlant de crimes qui, pour mériter un chatiment, doivent être certains; car, a la rigueur, toute certitude morale n'est qu'une probabilité, qui mérite eependant d'être considérée comme une certitude, lorsque tout homme d'un sens droit est foreé d'y donner son assentiment, par une sorte d'kabitude naturelle, qui est la suite de la néoessité d'agir, et qui est antérieure a toute spéculation. La certitude que 1'on exige pour convaincre un coupable, est donc la même qui détermine tous les hommes dans leurs affaires les plus importantes. Beccaria, Dei Delitti et delle Pene, vertaling van F. Hélie, Paris 1856 p. 33.