trekkingen, hier van engere, daar van wijdere strekking moet de rechter bij elk bewijsmiddel maken. Het bewijs uit aanwijzingen kan dan ook niet als kunstmatig bewijs tegenover dat uit bekentenis, getuigenis, enz. als natuurlijk bewijs gesteld worden, en het eerste als van anderen aard en minder te vertrouwen worden verworpen. Mittelmaier (*) o. a. heeft overtuigend aangetoond, „dass es überall nur eine Kette von Vermuthungen ist, worauf wir unsere Ueberzeugung bauen". (-)

Toch bestaat er dit onderscheid tusschen het direct bewijs en dat uit aanwijzigingen, dat de aanwijzingen eerst door direct bewijs moeten vaststaan.

De Bosch Kemper ( 3 ) (en met hem ook anderen o. a. Bauer ( 4 )) stelt de werking van het verstand bij het beoordeelen der kracht van aanwijzingen op deze wijze voor:

„De kracht der aanwijzingen ligt in de volgende syllogismus. liet is onaannemelijk, dat de omstandigheid A bestaat, zonder dat er misdrijf en de beschuldigde daaraan schuldig is. De omstandigheid A bestaat; derhalve is het onaannemelijk, dat de beschuldigde niet schuldig zoude zijn".

„De beide voorafgaande stellingen (de praemissen) behooren natuurlijkerwijze waar te zijn, alvorens kan gezegd worden, dat de conclusie juist is". ( 5 )

Deze voorstelling is volgens de nieuwere schrijvers onjuist, omdat de major (Obersatz) en de gevolgtrekking bjj aanwijzingen niet kunnen worden gescheiden, noodzakelijk samenvallen. En-

(') Mittelmaier, Beweislehre p. 129.

( 2 ) De Bosch Kemper, Strafv. dl. III p. 573. Glaser, Beitrage p. 118, 142 vlg. 149 vlg Bauer, Anzeigcnbeweis p. 119, 133, 192. Bonnier, Traité II p. 388. L 19 C. de R. Vind. 3, 32: „Indicia certa, quae jure respuuntur, non minoris probationis quam instrumenta continent fidem".

( 8 ) Wetb. v. Strafv. dl. III p. 576. C) Bauer, Anzeigenbeweis p. 135.

( 5 ) Verg. ook De Bosch Kemper, t. a. p. pag. 577, die op het verschil der beteekenissen tusschen major en Obersatz opmerkzaam maakt. Op het wezen der zaak heeft dat verschil weinig invloed.