dervaart iemand de roeping tot het Godsrijk; hij is er vatbaar voor, het sluimerend verlangen wordt opgewekt, en terwijl de heerlijkheid van het Godsrijk hem kennelijk wordt, is hij bereid er alles voor op te offeren. Ook uit die van den koopman in pariten : aangedreven door heilige begeerte, onrustig zoekende, komt hij tot besef van het Godsrijk en vindt hier voldoening voor zijne begeerte. Hetzelfde vereischte van zelfsverloochening vindt men ook in de parabel Luk. XIV: 28.

Hieraan sluiten zich de parabelen, welke betrekking hebben op de verschillende wijze, waarop de menschen zich hij de roeping tot het Godsrijk gedragen , en het uit dat verschil hun toegekende lot. Jezus ontleent daartoe het beeld van een gastmaal, eerst met eene meer eenvoudige voorstelling, Luk. XIV: 15, en naderhand. Matlh. XXII: 14, meer te zamengesteld en gebijzonderd. Er bestaat toch geene reden om met strauss en anderen te stellen, dat, als men bij - de vergelijking der parabelen gelijksoortige vindt , daarin van elkander onderscheiden, dat zij in den eenen vorm eenvoudiger, in den anderen zamengestelder zijn, de eerste overlevering dan door vermenging van onderscheidene parabelen de meer te zamengestelde hebbe verdicht. Men zoude zulks alleen dan kunnen volhouden, zoo men in den meer zamengestelden vorm de vermenging van vreemdsoortige beginselen konde aantoonen. Dit kan men echter niet doen, waarom men het er ook voor houden mag, dat Christus zelf eene eenvoudige parabel, later naar de omstandigheden meer uitgewerkt heeft.

Hel onderscheid tusschen de beide genoemde parabelen is zeer merkbaar. In de eerste worden de ongeneigde Phariseƫrs tegen over de genegenen uil de