bij het kamen van jezus in den laatstgenoemden zin volstrekt dezelfde is, als bij iedere enkele komst, eene openbaring namelijk, waardoor Hij zich aan de wereld, aan zijne gemeente of aan een enkel lid derzelve meer dan vroeger in zijne heerlijkheid doel kennen. Het eenige onderscheid beslaat daarin, dat wij ons die handeling bij zijn komen in 't algemeen, en in deszelfs geheelen omvang als eene doorloopende, onafgebroken-voortdurende hebben voor te stellen, terwijl zij bij eene enkele bijzondere komst van jezus eene oogenblikkelijke en voorbijgaande is. Die dus van jezus komen in 't algemeen, van zijne komst en toekomst in haar geheel spreekt, die spreekt van iets doorgaands, die spreekt van zijn onafgebroken zichkenbaar-maken als Messias, zoo als dat kort na zijne verhoogiug begonnen is, zoo als dit in den loop der achllien eeuwen, die er sedert dezelve zijn voorbijgegaan, voortduurde, nog voortduurt en voorduren zal, lot dat het einde daar zal zijn, en Hij het Koningrijk Gode, zijnen Vader, zal overgegeven hebben (56).

Ook dit willen wij nog opmerken, dat het komen van jezus in 't algemeen en naar deszelfs geheelen omvang beschouwd, aan geene bepaalde plaats is verbonden. Het is eene doorloo pende openbaring van jezus, niet hier bepaaldelijk of daar uitsluitend zigtbaar, maar hier en daar en overal, en overal steeds meer. In den volstèn zin is op helzelve toepasselijk, en steeds toepasselijker zal het worden, hetgeen onze Heiland (57), voor hel naast met opzigl lot zijn slraf»

(36) 1 Cor. XV: 24. (67) Malth. XXIV: 27,