stichtte, en door talrijke geschriften zijnen naain aan de onsterfelijkheid wijdde.

Het karakter van augustinus is ons uit zijn leven en zijne schriften kenbaar. Het staat daarin met sterke en levendige trekken voor ons afgeteekend. Trouwens, het is een karakter, dat zich ligt doet kennen, dat uit deszelfs aard sterk moet uitkomen. ■— Augustinus was een man van een zeer levendig, prikkelbaar en hartsloglelijk gestel. Hij had veel verbeelding en gevoel; eene eigenschap, die hem zoowel vatbaar maakte voor den prikkel der zinnelijke liefde, als voor warme, innige, godsdienstige aandoeningen. Met die warmte des gevoels was op eene zeldzame wijze eene groote scherpzinnigheid des verstands vereenigd. Hij was vol weetgierigheid en bezield tnet eene sterke zucht naar waarheid. Hij bezat groote kundigheden, maar zijn vernuft en zijne scherpzinnigheid waren grooter, dan zijne geleerdheid. Zijn hevig temperament, zijn hooggestemd karakter, maakte hem, bij veel natuurlijke welwillendheid en bij zijnen menschlievenden zin aan den éénen kant, aan den anderen kant vatbaar voor eene hooge male van zelfgevoel, voor trotschheid, heerschzucht en onverdraagzaamheid. Hij was een man van uitersten, tot overdrijven geneigd, die zich, wanneer daartoe aanleiding van buiten gegeven werd, ligt tot heftigen en hardnekkigen wederstand liet bewegen. Dit ondervonden de Manicheërs, tot wier secle hij eerst behoorde, en tegen wie hij naderhand schreef. Dit ondervonden de Donatisten, die in hem eenen vreeselijken vervolger hadden. Dit ondervond pelagius, tegen wien hij zich als een' geduchten voorvechter der Kerkelijke regtzinnigheid deed gelden.