nakomelingen gedaan , bestaanbaar was, en hoe God een voorregt, aan Israël beloofd, thans kon uitstrekkon tot alle volken. En daarenboven niet het eerst antwoordt hij zulks; omdat de Joden eerst en vooral Gods beschikking, gelijk die door de predikers des Evangelies werd aangeprezen, als onregtvaardig aantastten en trotschelijk waanden, regt te hebben om te vorderen, dat God zijne belofte, oudtijds gedaan, aan hun geheel volk waar maakte en aan dit volk alleen.

Eerst dan, ten einde den trots en de aanmatiging der Joden ter neder te slaan, beweert en betoogt de Apostel, dal » God vrij is in de belooning zijner gunst en genade, en geen mensch ecnige de minste aanspraak of regt op dezelve heeft;" zoodat, wilde men van de zijde des regls de zaak beschouwen, de trotsche mond der Joden geheel moest zwijgen. Het betoog is geheel naar de behoefte der Joden ingerigt. Gods belofte aan Israël gedaan, zegt paulus, kan wel nimmer vervallen, maar niet allen, die vleeschelijk van abraham afstammen, zijn kinderen, begunstigden van God; maar alleen zij, die kinderen der belofte zijn, op wie, naar Gods vrije verkiezing, de belofte betrekking heeft, gelijk zij vroeger op isAac betrekking had en niet op ismacl (118). Het was er ook mede,

(118) Men moet deze plaats niet verwarren met het gestelde Kom. IV: €—25. Daar toch is de redenering aldus: De beloften aan abraham berustten op zijn geloof, dat hij reeds betoonde, toen hij nog in de voorhuid was. Dus zijn ook de geloovige Heidenen deelgenooten dier beloften. — IJier is de redenering deze: Abraham had twee zonen , ismacl en isAac. Nu rustte Gods vrije keuze op isAac en niet op isMAët. Zoo is het ook niet de Joden. Er zijn onder hen, op w ie, even als op isAac, de beloften rusten , kinderen der belofte, en anderen, op wie ze niet rusten, zoo alt