Om deie liefde Gods naar paulus voorstelling nog meer in het licht te doen komen, wil ik op twee bijzonderheden de aandacht vestigen, op haren aard cn haren omvang.

Van den aard dezer liefde zegt paulus overal, dat zij is eene voorkomende, vriendelijke, onverdiende gunst, in één woord genade. Niets is er in ons, waardoor wij God hebben overgehaald, om ons lief te hebben; integendeel, in ons was niels dan zonde, afval , vervreemdheid van God, vijandschap tegen Hem, en, hoewel men zou kunnen vermoeden, dat dit nu ook God vijandig, of althans vreemd jegens ons moest maken, bleef Hij ons lief hebben, gaf Hg voor ons zijnen Zoon — het liefste, wat Hij had, voor ons niet sparende (5)! Vandaar dal paulus deze liefde gewoonlijk genade noemt, veel van Gods genadegiften aan ons spreekt, en de Christenen als geliefden en vooral ook als begenadigden van God pleegt te betitelen. Geen wonder, dat hij alzoo van den aard dezer lielde sprak! AVant zoo iemand, dan

deze vervalsehing van paulus leer zelfs voorkwam in de veel gebruikt wordende en veel goeds bevattende Vorlesungen üler die christl. Glaubenslehre van g. c. knapp , waarin, Th. II. S. 249, niet alleen deze dwaasheid aan paulus wordt toegedicht, maar daarbij zelfs aangehaald 2 Cor. V: 19. Ja, kkapps verblinding gaat zoo ver, dat hij de woorden zelfs in het Grieksch aanhaalt en schrijft: «Wenn es also im neuen Testamente heisst: 9so; tjfiiy xctraXlaxTfTai, so heisst das: er hebt die Aeusserung seines Ittisfailens, die Strafen der Sünden auf, (durch Christum). So gebrauclit es paulus 2 Cor. V : 19 terwijl intusschen paulus jnist het tegenovergestelde hoeft geschreven : Seog tjv xoojiov xaral./.dooorv eaurtp. En hetgeen bij knapp verklarende appositie is , /"/ /.oyL~óu£vo$ na^amwfxetra> is bij paulus de wijze waarop, of het middel, waardoor God het doet.

(fi) Zie Kom. I, II, V. Eph. II—IV, en elders.