Zoon aan ons le schenken" (83). Nu komt er eigenlijk iets veel grooters en helers in ons lot stand door dezen Zoon van God, dan een Pharizeƫr ooit onder onze regtvaardigheid bij God bad verstaan. Tot Joden sprekende, gebruikt paulus nogtans deze uitdrukking, om hun duidelijk te maken, wat hij bedoelde, en naar hunne taal en denkwijze de voortreffelijkheid des Evangelies uiteen te zetten. Dit doet hij vooral in den Brief aan de Romeinen, welke hij van Joden tot Christenen wil maken, door hunne Joodsche theocratie in eene Christelijke en hunne wet der werken in eene wet des geesles le veranderen. Het Christendom is een Godsrijk, waarin God Koning is, en regtvaardigheid moet heerschen zoowel van den Koning als van de onderdanen. Maar dat rijk is geestelijk en inwendig over 's menschen 'geest; die Koning is een Vader; die regtvaardigheid is heiligheid en liefde. Die Koning betoont zyne regtvaardigheid door regtvaardiging (84) van zijne onderdanen, dat is door zijne ware onderdanen als regtvaardigen en onschuldigen, en dus als reglhebbenden op zijne zegeningen le behandelen, en hun derhalve deze zegeningen ook werkelijk te schenken. Maar wie zijn in 's Konings oog ware onderdanen? Zij, die zijne wet vervullen of trachten te vervullen ? Neen , de heerschappij der wet is geƫindigd , die der genade aangebroken. Ware onderdanen zijn bij Hem, die deze zijne genade in jezus Christus de menschen beloond aannemen, die zgne liefde gelooven, en daardoor tot wederliefde en tot heiligheid uit liefde worden gedreven; doch zij

(83) Rom. VIII: 3.

(84) Zijne diy.atoavrtj door diy.auooi;.