Verhandeling vooral zeer bepaald uitgewerkt zouden renvacht hebben, het beweerde, dat daar de Bijbel zinnelijk spreekt, wij die zinnelijke voorstelling niet te sterk moeten drukken, maar ons ook niet moeten vermeten, dat zinnelijke geheel ter zijde te stellen, en naar eigen goedvinden bepalen , wat de daaronder bedoelde waarheid zij. Elk vraagt gewis met ons: >v<it is dan te sterk, wat niet? en wanneer geschiedt die bepaling naar eigen goedvinden, wanneer naar den eisch der zaak ? — En gaan wij nu tot het hoofddoel des geschrifts, de toetsing der door eene geleerde en geachte Maatschappij in ons Vaderland bekroonde Verhandeling van den Heer v. d. willigen , dan moeten wij betuigen , dat het ons stootte reeds in de Voorrede die Verhandeling door den Heer le koy uit de hoogte te hooren veroordeelen als op loutere magtspreuken neerkomende en zooicel wat den inhoud als de behandeling aanbelangt, met eene gezonde wijsbegeerte strijdig. Maar vooral niet minder stuitend is de toon der beoordeeling zelve. Allermeest is dit het geval, waar de Schrijver y. d. willigen verwijt, dat hij, geene menschelijke wijsgeerte nevens of boven de openbaring willende laten gelden, nogtans overal eene Christelijke wijsgeerle invoert en erkent, zonder er hier op te letten, dat v. d. willigen Christelijke wijsgeerle noemt, die geheel en alleen uit den geest der Christelijke leer redeneert, hoewel de Heer le roy terstond hierop dit denkbeeld van v. d. willigen vermeldt. En mogt dit ongegrond aantijgen van zulk eene tegenstrijdigheid nog voorbijgezien worden, stuitend is het voor elk Christelijk gemoed , dat op deze aantijging de beweering gegrond wordt: «Dat v. d. willigen het gebruik der Wijsgeerle in de Godsdienst schijnt le verwerpen,