OVER DE AFHANKELIJKHEID EN ZELFSTANDIGHEID VAN HET GEESTELIJK LEVEN IN ONS.

NAAR AANLEIDING EENER UITSPRAAK ONZES IIEEREN JEZUS CHRISTUS.

DOOR

P. HOFSTEDE de GROOT.

■■i «mauw*-*

11e Wijsbegeerte beeft bijna van haren aanvang at pogen in te zien, hoe loch 's mer.scheu verhouding tot de wereld, buiten hem en vooral tot God /.ij op te vatten. Want dat er hier eene verhouding is, kon niemand betwijfelen, en ook niet, dat het van het uiterste belang is, te weten hoedanig deze zij; maar hoe die verhouding gedacht moet worden, is het dusver niet volledig opgeloste vraagstuk, aan 't welk menig brein zich heeft slomp gedacht. De twee uitersten, waartoe men in de pogingen, om dit vraagstuk te beantwoorden, is afgedwaald, zijn duidelijk aan te wijzen. Het eene is, dat men zulk eene verhouding tusschen God en ons denkt, waarbij God zoo alleen werkend en wij zoo geheel afhankelijk van God worden voorgesteld, dat wij in der daad als