schapen, die zich van Hem kunnen verwijderen en niet dan uit vrije liefde in Hein moeten blijven of tot Hem wederkeeren.

Zoo zien wij overal afhankelijkheid en zelfstandigheid aan elkander gepaard, in de geheele schepping zoowel, als in het Christendom. Want, ik noemde het reeds, zij is eene schepping van God. En God is eene eeuwige, onmetelijk rijke, bronwel van leven en liefde. Uit die bron des levens kon geen dood, levensloos werktuig voortvloeijen; slechts eene levende, bezielde schepping van eene levende aarde met levende planten, dieren en menschen. Uit die bron der liefde kon niet eene enkel — afhankelijke wereld ontstaan. J)e liefde zoekt zich zelve niet; haar wezen is geven, zich mededeelen. Gods liefde moest dus ook Gods wezen mededeelen en schepselen daarstellen, wel afhankelijk als schepselen, maar ook zelfstandig en vrij als beelddragers van God.

Maar deze blik, op het andere levensgebied gedaan, brengt ons hier in eenige verlegenheid. Jezus woord tot de Samaritaansche vrouw spreekt alleen van eene afhankelijkheid, waaruit zelfstandigheid geboren wordt, zoodat het schijnt, dat, wanneer eens deze laatste daar is, de eerste ophoudt aanwezig te zijn. Maar in de voorbeelden, uit het andere levensgebied aangevoerd, blijft de afhankelijkheid, ook nadat de zelfstandigheid daar is. Onderzoeken wij dan eens, welk verband lusschen deze twee besta.

Welk verband builen het Christendom lusschen