Boeles gaal hem op ilcn voet na, cn onderzoekt derhalve eerst, welke de oorzaken der onrust in de Hervormde Kerk zijn, en wijst aan, dat deze niet zijn te vinden, waar groen ze vooronderstelt, namelijk in de verkeerde burgerlijke en kerkelijke wetten sedert 1815, maar in den mensch zeiven, daar zij er altijd in onze Kerk geweest is en ook wel blijven zal; terwijl hij tevens met groote scherpzinnigheid en zaakkennis aantoont, dat die onrnst ook tot Separalismus oversloeg en overslaan moet, 1) wegens de algemecne wet der verscheidenheid; 2) wegens den voortgang der wetenschappen; 3) wegens de mcnschelijke verkeerdheid; 4) wegens den trek lot het donkere cn geheimzinnige, gepaard met onverschilligheid omtrent het duidelijke; 5) dewijl hetgeen nu plaats heeft, voor een aanmerkelijk gedeelte een gevolg is van hetgene vroeger plaats gehad heeft. Uitnemend is in dit hoofdstuk onder anderen uitgevallen het betoog, dat de Hervormde Predikanten volstrekt geene redenen hebben, om de waarheid willens en wetens te verdonkeren, daar zij noch uit onkunde, noch uit eigenbelang dit kunnen doen. Eene edele verontwaardiging heeft hier de pen van den Predikant bestuurd, zonder dat hij ooit (waartoe zoo vele verleiding bestond!) den laster met schimp betaalt. Alleen kan hij niet nalaten op de verzekering des Heeren g. v. p., dat » de hemel nu voor elk, die geene grove uiterlijke zonden begaat, met toenemende onbekrompenheid wordt opengesteld," onder anderen bl. 34, 35 te vragen: »Wordt er dan niet meer gepredikt, dat niemand zonder heiligmaking God zal zien? — Laat men b. v. bij het prediken over Zondag 43 van den Calech. het »ligteUjk en onverhoord oordeelen en