Co 2/3 Kaart 21 Co2'/2

0 I A E E I

1 A E I O O O E I A I O

0 I A I E I

1 O I A I O E I A I A I I A I E I E O I E I A I

21 X I 9 X A, E, O.

Co 3V2Kaart22Co4'/3

I A I E I O E A I E I O E A 1 E I A O A O O I A E A O I I O E O A I E I O I A I E I O I A I E I

18 X I 10 X A, E, O.

Co ó'/s Kaart 23 Co 4

0 A E OE E E O A E O E E A O A EO E O E E A I

1 A O I O I O I I O A O A O O A I I A A I O I I

15 X O 11 X A, E, I.

Co 3 Kaart 24 Co 42/3

E A I O A I O A E A I A A O A I E A O I E A O I O A I O E I O I E A O A A I A E A O E A E A E A

18 X A 10 X E, I, O.

De proefpersoon krijgt nu dit stapeltje kaarten in zijn handen en voor zich op tafel een groot karton in vier vakken verdeeld, met boven elk een der letters: A, E, I, O, met deze instructie: „Hier heb ik een stapeltje kaarten, waarop niets dan geschreven hoofdletters A, E, I en O voorkomen. Nu moet je die kaarten, zoo goed en zoo vlug mogelijk, over deze vier vakjes verdeelen, zoodat in vak A de kaarten met de meeste A's terechtkomen, in vak E de kaarten met de meeste E's terechtkomen, in vak I de kaarten met de meeste I's terechtkomen en in vak O de kaarten met de meeste O's komen te liggen. Je moogt de letters niet tellen; maar je moet zoo maar een beetje lukraak beslissen, naar den indruk, dien de kaartjes zoo op je maken. Maar op elke kaart staat ééne letter het meest, en elke kaart hoort dus zeker in één der vier vakken thuis. Begin dan maar aanstonds." — De tijd wordt met de stopwatch opgenomen. De berekening van deze proef is alles behalve gemakkelijk De berekening van Münsterberg zelf was al heel willekeurig. Wij hebben die willekeur natuurlijk eerst nagevolgd, en er ons pas heel langzaam aan ontworsteld. Ik acht het hier ter plaatse onnoodig al die dwaalwegen na te gaan. Slechts het batig saldo is hier van belang. Welnu dan. Wij gaan thans bij de berekening dezer proef van dit standpunt uit, dat wij voor ieder persoon den tijd willen bepalen, dien hij gemiddeld voor zulk een schielijke decisie noodig heeft.

Wie daartoe het minste tijd behoeft, is de beste. Hij doet maar zóó kort gemiddeld over één decisie! Nu beginnen wij dus met van den stopwatch af te lezen den tijd, dien de proefpersoon over de 24 decisies samen gedaan heeft. Waren al die 24 decisies a goed geweest en b even moeilijk, dan hadden wij dat globale tijdsgetal dus slechts door 24 te deelen; en wij hadden den gezochten gemiddelden tijdsduur voor elk. Maar nu zijn gewoonlijk a niet alle decisies goed, maar eenige zijn er fout. Welnu, door ervaring geleerd beschouwen wij den tijd aan die foutieve beslissingen besteed, als de noodwendige rust- of distractsperioden, om weer op verhaal (d.w.z. tot de noodige concentratie) te komen voor de goede beslissingen. Wij deelen dus den globalen tijd eenvoudig door het getal der goede beslissingen, en vinden daaruit den tijdsduur, die elke proefpersoon gemiddeld voor een goede decisie noodig heeft. Maar gelijk wij al zeiden b zijn nu eenmaal die decisies niet alle in moeilijkheid gelijk; en zoo moet het zijn, wil onze proef kunnen dienen als maatstaf voor het leven. Waren ze namelijk alle in moeilijkheid gelijk, dan was er gevaar, dat we juist die personen eruit haalden, die voor die één toevalligen moeilijkheidsgraad aanleg hadden ; maar in het volle leven waar de moeilijkheidscoëfficiënt elk oogenblik wisselt, tóch minderwaardig zouden blijken. Neen, we moeten er juist die subjecten uithalen, die zich door elke moeilijkheids-mélange