ARBEIDSBEURS EN VAKOPLEIDING

B. H. DE GROOT

In een der laatste afleveringen van het Tijdschrift van den Nederl. Werkloosheidsraad verschenen een viertal lezenswaardige praeadviezen over het vraagstuk „Arbeidsbeurs en Vakopleiding . Door de Vereeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen was namelijk deze vraag gesteld: „Heeft de arbeidsbeurs eene taak ter bevordering van vakopleiding en leerlingwezen, en — zoo ja — welke?"

Bij de beantwoording van deze vraag stemmen alle vier de praeadviseurs overeen, dat aan de arbeidsbeurs geen directe taak moet worden toegekend ter bevordering van de vakopleiding hetzij door middel van het schoolonderwijs, hetzij door middel van het leerlingwezen. Deze overeenstemming is wel zóó merkwaardig en daarbij zóó positief, dat ze ongetwijfeld beslissend zal worden voor de toekomstige uitbouw van onze arbeidsbeurzen.

Wel maakt een der praeadviseurs de onderscheiding, dat de arbeidsbeurzen in haar tegenwoordig stadium niet geacht kunnen worden de aangewezen lichamen te zijn tot het nemen van initiatief ten opzichte van regelingen voor vakopleiding en leerlingwezen, doch we meenen toch uit diens geheele praeadvies te mogen beluisteren, dat deze zich een toekomstige ontwikkeling van de arbeidsbeurs moeilijk zóó kan denken, dat zij in vaktechnisch en paedagogisch opzicht zich de noodige competentie daartoe zal verwerven.

Wat betreft de indirecte taak van de arbeidsbeurs ten opzichte van de vakopleiding, stemmen ook de praeadviseurs vrijwel overeen, al loopt ook de som van werkzaamheden door de arbeidsbeurs in dezen te verrichten bij de verschillende praeadvisurs nog al uiteen. Het karakter der werkzaamheid, dat alle praeadviseurs aan de arbeidsbeurs willen

zien toegekend, kunnen we het best samen¬

vatten in het verrichten van „een strict informatorische werkzaamheid". b.v. het geven van meerdere bekendheid aan bestaande gelegenheid tot opleiding; het zich op de hoogte stellen van de eventueel bestaande behoefte aan geschoolde arbeidskrachten en leerlingen en daarin voorlichting geven ; het instellen van een plaatselijke of algemeen landelijke enquête, haar omvang en aard der jeugdwerkloosheid; enz.

Geven dus in dit opzicht de vier praeadviezen ons een stevig houvast, over de meer positieve vraag, wie het initiatief te nemen hebben, ten opzichte van de regelingen voor vakopleiding en leerlingwezen loopen de meeningen der praeadviseurs nog al uiteen.

Vanzelfsprekend is, dat waar het geldt de regeling van de vakopleiding, de beteekenis van de dag-vakschool sterk op den voorgrond treedt. Waar de Nijverheidsonderwijswet zulk een bevoorrechte positie heeft geschapen voor de dag-vakschool, ook waar het betreft de regeling van de vakopleiding wegens het leerlingstelsel, daar konden zich de praeadviseurs moeilijk aan deze wettelijk ontworpen regeling onttrekken.

Toch blijkt uit den inhoud der praeadviezen de waardeering over deze regeling te verschillen. Daarenboven blijft ook toch nog de vraag, wie volgens de regeling van de Nijverheidsonderwijswet dan voor de vakopleiding zich bijzonder zullen hebben te interesseeren.

Plaatst nu een der praeadviezen zonder meer de vakschool op den voorgrond, een ander legt een groote en gewichtige taak in de handen der werkgevers, terwijl een derde praeadvies die taak wil zien opgedragen aan de Bureaux en Commissies voor voorlichting bij beroepskeuze naast en in samenwerking met de organisaties van het onderwijs en de vakopleiding.