Het vierde praeadvies spreekt nog van commissies, samengesteld uit vertegenwoordigers der arbeiders en der ondernemers, aangevuld met door de overheid aan te wijzen personen, wier werkzaamheid of belangstelling gericht is op de verbetering der vakopleiding. In den gedachtengang van dit praeadvies zou dan voor iedere industrie of bedrijfstak zoodanige commissie werkzaam moeten zijn, terwijl voor de uitvoering van de door haar te ontwerpen plannen verstrekkende wettelijke bevoegdheid en ruimen steun dient te worden gegeven.

Uit een en ander blijkt wel, dat men nog zoekende is naar den juisten weg, die binnen de bepalingen van de wet ons naar de regeling van een goede vakopleiding moet voeren.

Geen verwondering behoeft het te wekken, dat die weg nog niet gevonden is. De regeling, door de Nijverheidsonderwijswet geschapen, is nog van te jongen datum om reeds een practisch uitvoerbare regeling klaar te hebben. Gelukkig dat van verschillende zijden het vraagstuk in studie wordt genomen en dat praeadviezen als de bovengenoemde het hunne willen bijdragen om ons van voorlichting te dienen bij het zoeken naar een doeltreffende verzorging van dit zoo bij uitstek belangrijke vraagstuk.

Ook in eigen katholieken kring houdt men zich sinds langeren tijd met het vraagstuk der vakopleiding volgens de Nijverheidsonderwijswet bezig.

Gelijk bekend werden ter bestemder plaatse reeds enkele desiderata naar voren gebracht. Bij de genoemde opvattingen van de vier praeadviseurs over de taak van de arbeidsbeurs in verband met de vakopleiding meenen wij ons geheel te kunnen aansluiten. Ook wanneer men aan de arbeidsbeurs een ruimer veld van werkzaamheid toekent dan het louter tot elkander brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, en men speciaal aan de jeugdarbeidsbeurzen een meer regelende werkzaamheid wil zien opge¬

dragen, dan blijft zij toch in verband met de vakopleiding een meer indirect en negatief karakter dragen.

Dit geldt des te meer, waar in den allerjongsten tijd de Comités of Bureaux voor de Beroepskeuze de voorlichting omtrent geschiktheid voor een Beroep en oordeelkundige plaatsing hebben ter hand genomen. Uit den aard der zaak is daardoor het terrein van werkzaamheid der arbeidsbeurzen voor jongeren meer beperkt en hebben zij slechts bemiddelend op te treden om volgens uitgesproken advies van het BeroepskeuzeBureau den candidaat in die omgeving der vakopleiding te plaatsen, die met gebleken aanleg en geschiktheid overeenkomt.

Moet dan de directe zorg voor een goede vakopleiding, hetzij langs den weg der dagvakschool, hetzij volgens het leerlingstelsel aan genoemde Bureaux voor de Beroepskeuze worden opgedragen ?

We meenen ook hierop ontkennend te moeten antwoorden.

Ongetwijfeld is het waar, dat het Bureau voor de Beroepskeuze voor het resultaat van zijn arbeid wel bijzonder belang heeft bij een goed geregelde vakopleiding; we willen zelfs nog verder gaan en toestemmen, dat voor de controle op zijn gegeven advies en de zoo noodige correctie, het Bureau voor de Beroepskeuze, de vakopleiding van den geadviseerden candidaat met belangstelling dient te volgen ; eveneens valt niet tegen te spreken, dat voor het geven van een goed advies het Beroepskeuze-bureau zich voortdurend op de hoogte moet houden van de verschillende phasen, waarin de vakopleiding verkeert. Doch met dat alles is nog niet gezegd, dat het Bureau voor de Beroepskeuze daarom zelf het initiatief voor de regeling van de vakopleiding moet nemen.

En voor de interne werkzaamheid van het Beroepskeuze-Bureau zelf èn voor een goede regeling van de vakopleiding als zoodanig meenen we, dat het Beroepskeuze-Bureau