LEEROVEREENKOMSTEN I

Deze overeenkomsten vormen de stof, die behandeld wordt in den tweeden titel van deNijverheidsonderwijswetvan October 1919, onder het ministerschap van Dr. de Visser tot stand gekomen.

Zij vormen een van de twee methodes, waarop het nijverheidsonderwijs kan gegrondvest worden en wordt slechts op de tweede plaats genoemd.

Wil men aan die plaatsing eenige beteekenis toekennen, dan is zij zeer goed verklaarbaar uit den oorsprong van de geheele regeling van het nijverheidsonderwijs. Ze is immers voortgekomen van het Ministerie van Onderwijs, waar het vakonderwijs — Minister de Visser koos den naam „Nijverheidsonderwijs" — als onderwijs wel onder te brengen is, ofschoon er in dat onderwijs voldoende elementen aanwezig zijn om te motiveeren dat aan het nijverheidsonderwijs door sommigen een plaatsje wordt gegeven in de nabijheid van den arbeid.

Tweeerlei stelsel van nijverheidsonderwijs kent de wet: schoolonderwijs en onderwijs volgens het leerlingstelsel, welk laatste minstens even zeer naar „Arbeid" als naar „Onderwijs" zweemt.

„Het hemd is nader dan de rok", ook voor een Minister van Onderwijs en dit is wellicht de reden dat het onderwijs volgens het leerlingstelsel zich met de tweede plaats moet vergenoegen. En bovendien was de taak van de Commissie ingesteld door het Koninklijk besluit van 21 Maart 1903 no. 49 om van advies te dienen aan Hare Majesteit over de organisatie en reorganisatie van het heele onderwijs, waar ook vakonderwijs onder viel. Al is hiermee verklaard hoe het vakonderwijs onder het Departement van Onderwijs gebracht werd en al wordt de bestaande categoriseering niet irrationeel of onjuist genoemd, dient toch ongetwijfeld het nijverheidsonderwijs onder het arbeidsrecht te

worden gebracht, ook indien het in den vorm van schoolonderwijs geschiedt, doch zeker als het voorkomt volgens het leerlingstelsel. Het is niet onmogelijk dat door de nadere uitwerking van dit laatste de directe, grondige behandeling van de leerovereenkomst zelf naar een volgende aflevering moet verschoven worden; maar systematiek is ook van belang; en van zoo groot belang dat zij wel opweegt tegen het voordeel van een afgeronde behandeling-in-eens van een onderwerp.

Het nijverheidsonderwijs hoort onder het arbeidsrecht. Deze term heeftverklaringnoodig. Het is een wezenlijk zelfstandig geheel van rechtsregels betrekkelijk tot degenen die voor loon arbeid verrichten. Gesystematiseerd is het niet: het wordt in verschillende wetten verspreid gevonden — men denke aan de sociale verzekeringswetten •— of zelfs vormt het soms een toevallig onderdeel van een andersoortig stel rechtsregels bijv. de regeling der arbeidsovereenkomst, die totdat haar een zelfstandig bestaan werd gegeven, deel uitmaakte van de overeenkomst van huur en verhuur in ons Burgerlijk Wetboek. Wat boven Arbeidsrecht werd genoemd, wordt met ook andere benamingen aangeduid zooals bijv. veelal van sociale maatregelen wordt gesproken wanneer men datzelfde geheel van regels bedoelt.

Prof. Dr, Walter Kaskel te Berlijn meent dat het criterium voor het al of niet aanwezig zijn van arbeidsrecht is, „die tatsachliche Entwicklung, die aus der ratio der „Sozialen Frage" heraus Rechtsatze bestimmten Inhalts geschaffen hat."

Voorop worde nu gesteld dat de materieele bedoeling van deze omschrijving volkomen juist wordt geacht: de feitelijke betrekkelijkheid tot degenen die in loondienst arbeid verrichten is 't werkelijke criterium; doch Prof. Kaskel is te ver gegaan als hij daar-