schoon cn aanlokkelijk idee weet te herscheppen , cn zij eischen onze behartiging vanwege het ware en heilzame zijner voorstellingen, waarmede men, althans roet eenige wijziging, in ons Kerkgenootschap zeer zijn voordeel zoude kunnen doen.

De hoofdgrond, waarop de Roomsch-Katholijke Kerk vooral haar gezag bouwt, is de overlevering. De Schrijver spreekt daarover op de volgende wijze.

De Protestanten houden de Heilige Schriften alleen als kenbron vfln het Christendom en laten derzelver verklaring aan ieders bijzonder gevoelen, subjectiviteit, over. De Roomsch-Katholijke Kerk erkent daarbij de levende in de Kerk voortgeplante overlevering, d. i. eene mondelinge en in het leven bewaarde voorstelling. Deze overlevering ligt vooral 1° in de homilelische werken van vroegere Christenen en liturgische gebeden, en 2° in bepaald uitgesprokene leerstellingen , dogmen. Zij moeten overtuigingen niet van enkele personen, maar van de geheele leerende Kerk bevatten. De tweede vorm is de gevvigtigste. Er kunnen strijdigheden in de overlevering gevonden worden, zoo lang de Kerk nog in haar ontwikkelings-proces begrepen was: maar deze verdwenen, waar dit geëindigd is. Haar gezag wordt bepaald door de uitspraken der zoogenaamde algemeene concilie'èn, waardoor de Kerk zich het bijzondere als algemeen goed toeëigent. De subjectieve Kerk is dus volmaakbaar: naar het ideaal moet zij zelfs bestendig streven. De eeredienst (cultus) en de kerkelijke orde cn tucht (discipline) zijn de beide middelen, welke der Kerke ten gebode staan, om de menschen tot het Christendom te brengen, om het te bevestigen en te volmaken. Zij sluiten zich in dit opzigt aan de prediking, maar zijn daaraan ondergeschikt5 daar zij