geleerdheid, niet slechts omdat God alleen het hart aanziet, maar ook, omdat -vandaar alle ware volkomenheid en gelukzaligheid moet uitgaan. Het ware Christelijke leven is dan ook een innerlijk leven des gemoeds en te beschouwen als cene bijzondere gave Gods, lijnregt staande tegenover het zinnelijke leven, als genade tegenover natuur. Vraagt men, hoe het zich openbaart? Thomas antwoordt: »De genade wandelt eenvoudig en opregt, onthoudt zich van allen kwaden en bedriegelijken schijn en doel alles zuiver, alleen om Godswil. Zij zoekt het eigen ik te dooden, de zinnelijkheid te wederslaan en zich in alles te onderwerpen. Onder tucht gehouden te worden, onder God altijd te leven, te staan en te zijn, is hare begeerte; maar zij is om zijnentwil ook bereidvaardig zich nederig te onderwerpen aan alle menschelijke ordening. Zij beoogt niet haar eigen, maar het algemeen welzijn. Zij geeft alle eer en roem getrouwelijk Gode. Zij vreest niet voor verwarring of verachting, maar verblijdt zich veeleer, wanneer zij om den naam van Christus smaadheid mag lijden. Zij kan niet ledig zijn , maar is altoos en gaarne werkzaam. Zij verheugt zich in het eenvoudige en onaanzienlijke, ontziet geene moeijelijkheden, hecht zich niet aan het tijdelijke, verloochent de schepselen, ontvliedt de wereld , haat de begeerlijkheden des vleesches en zoekt in God alleen, in het eeuwige en in de deugd haren schat, haren troost en hare vreugde. — Zij heeft weinig op met een groot aantal van vrienden of aanzienlijke verwanten, maar heeft ook de vijanden lief. Zij neemt geen' rang of stand in aanmerking, begunstigt den arme zelfs liever dan den rijke en is deelnemender jegens den onschuldige, dan jegens den maglige. — Zij verdraagt armoede en gebrek met