volharding, schrijft zich niets goeds toe, matigt zich niets aan , maar brengt alles tot God, den oorsprong aller dingen , terug." — Hoeveel van dien aard 7.011den wy hier nog kunnen bijvoegen; doch het aangehaalde is genoeg, om ons in 't algemeen te doen zien, hoe, naar de voorstelling van thomas, de ware Christen voor God leeft en waarop zijn oog en hart behoort gerigt te zijn. Dit althans hebben wij er uit kunnen opmaken, — gelijk dan ook bij eene nadere beschouwing zijner denkwijze ten duidelijkste blijkt, — dat hij in het geestelijke leven des Christens twee zijden stelde, eene negatieve en eene positieve zijde.

Tot de eerste behoort niets minder dan de verlossing van al het uitwendige, of, gelijk hij het eigenaardig uitdrukt, de afzondering des harten van alles, wat zinnelijk en aardsch is, waartoe noodig is eene volstrekte verloochening zoowel van zich zeiven, die zich in nederigheid, d. i. in een innig besef van eigene nietigheid en onwaardigheid, openbaart; als van de wereld en hare goederen en geneugten, die zich betoont in eene kloekmoedig verdragende en gewillig ontbeerende lijdzaamheid.

Tot de positieve zijde des Chrislelijken levens behoort het bedenken, beminnen en zoeken van alles wat hemelsch, eeuwig en goddelijk is, in één woord overeenstemming met God en Christus, kenbaar en door de gevoelens van liefde, blijdschap, dankbaarheid en vertrouwen, gepaard met een ernstig streven, om in hunne gemeenschap te wandelen en hunne eer te bevorderen; en door eenen nederigen zin en het ijverige toewijden van zich en het zijne aan den Heer; en eindelijk door de gezindheden van deelneming, welwillendheid en gemeenzaamheid jegens de broeders, ja ook in zekere mate jegens alle menschen. 1840. 13