arbeiden, waken en zorgen voor hun wezenlijk geluk, het onophoudelijk slreven en pogen, om den onderlingen band van verkeer en gemeenschap al naauwer toe te halen, — ja daarin vooral is het, dat wij de liefde eens vaders in haar eigenaardig wezen allerduidelijkst aanschouwen en allermeest bewonderen. Gewis! dit ééne zou ter onzer overtuiging genoeg zijn. In de woorden reeds, welke chbistus bezigt, ligt het bewijs der waarheid van hetgeen Hij zegt, oogenschijnlijk voor de hand; kan men niet aarzelen, om God Fader te noemen, men zal, zoo men aan dien naam eenige beleekenis hecht, zich volstrekt niet kunnen onthouden van er met den Heiland bij te voegen: Hij werkt tot nu toe!

III.

Nu blijft ons nog over, de opmerkzaamheid te vestigen op het belang der behandelde waarheid. Hoe groot haar belang zij met opzigt tot; onze godsdienstige kennis, hoeveel ruimer namelijk en effener de weg, welke tot die heerlijke kennis leiden kan, en hoeveel, helderder ons inzigt er door geworden zij, zoowel in het wezen der Godheid, als in hare betrekking tot de wereld en het menschdom; dit zal wel zóó duidelijk aireede in het oog gevallen zijn, dat het geen verder betoog behoeft. Alleen sla hier dus eene aanwijzing van haren belangrijken invloed op de beoefening onzer godsdienst. Men zou, om dezen met weinige woorden te kenschetsen, kunnen zeggen, dat die waarheid eene voorname bron is van de kracht, welke ons menschen tot onzen Schepper trekt en aan Hem verbindt; ja dat zij de voornaamste sterkte en vastheid geeft aan de onderscheidene