lïcrsclieidcue personen verschillend scbijnl te wezen) zulks niet blijken te zijn, wanneer men van ieder hunner in het bijzonder eene volledige zielslevensbeschrijving had.

Met dat al zal er altijd een aanmerkelijk verscln blijven bestaan, tusschen de aandoeningen en gewaarwordingen van eenen johawpes b. v. en van eenen stokbewaarder. Maar konde dit ook wel anders zijn> wanneer men den onderscheidenen toestand in aanmerking neemt, waarin beide zich bevonden? Terwij1 de eerste reeds lang voorbereid is door eenen joiiaSkes den Dooper, en door eigen aanleg, inborst en geneigdheid tot het zedelijke leven overhelt, en een onbevredigd godsdienstig verlangen hem zoekende doet zijn, zoodat zijn hart en oor beide voor het ware, goede en «choone geopend zijn, hebben vvij ons den* anderen voor te stellen als een grofzinnelijk mensch, die in de dagclijksche beslommering van .cc" beroep, bij uitnemendheid geschikt om het menschelijk gevoel te verdooven, weinig of niet aan God en godsdienst dacht. Bij den aanvang der bekeering > zoo als die in het Nieuwe Testament geteekend wordt, vond dus johannes, wat hij lang begeerd en gezocht had , en vandaar zijne blijdschap ; doch toen de stokbewaarder bepaald werd bij datgene, waaraan hij tot dusver weinig had gedacht, deed zich voor zijne herinnering een in aardschgezindhcid doorgebragt leve" op, misschien door menige onmenschelijkheid bevlekt; en hoe natuurlijk was dus zijne verslagenheid.

Eene noodelooze uitvoerigheid zouden wij daaron' ook aan onze beschouwing geven, wanneer wij c in ieder der afgeschetste personen aanwezen, ho de uitgedrukte aandoeningen en werken, als hc ware, noodzakelijk voortvloeiden uit den eigenaart1