2. Zij beteugelt de zonden, of wil de menschen van dezelve terughouden. Dit duidt paulus aan, als hij , gezegd hebbende, dat de wet goed is, zoo iemand die wettelijk, d. i. naar haar oogmerk, gebruikt, laat volgen, dat zij niet den regtvaardigen gezet is, die uit zich zei ven het goede zouden doen en dien 'ij ligt door hare bepalingen tot zekere belemmering kon verstrekken, maar den ongeregtigen van allerlei soort, om hun door haar verbod en hare dreiging tot een' toom en teugel te verstrekken (31). Geheel in overeenstemming met het werk eens tuchtmeesters, doet dan ook paui/us de wet voorkomen, als die tot den tijd toe, dat de vroegere helofte vervuld was en het geloof zyne werking gekregen had, de menschen bewaakt en ingesloten heeft, opdat zij niet, aan eigene willekeur overgelaten, tot allerlei kwaad zouden verballen (32). En van de Mozaïsche wet bepaaldelijk heet het, dat zij aan de helofte, die by de Stamvaders des volks alleen genoeg was geweest, om hen aan God en het goede te verbinden, was toegevoegd om der overtredingen wil, die duidelijk deden zien, dat het volk zelf geene vatbaarheid had voor de enkele Werking des geloofs, maar een' strengen teugel behoefde; hetgeen inderdaad uit de geschiedenis van Israëls volk allezins blijkt (33).

3. Zij wil den mensch leiden tot goeddoen. — Volgt dit van zelf uit de natuur der wet en uit haar eerste en algemeene doel, dat eens tuchtmeesters of

staat des geheelen menschdoms vóór en onder de wet en buiten

ciiaisTus.

(31) 1 Tim. I: 9 en 10. (32) Gal. lil: 23.

(33) Gal. III s 19.