gevolgd zijn, en gewagen dus eerst van geschriften betrekking hebbende op de

1.

Inleiding tot de Christelijke Godgeleerdheid.

Met een treurig gevoel vangen wïj intusschen dit gedeelte aan. Zijn wij toch gewoon om hier met alleen of uitsluitend op eigenlijk gezegde Godgeleerde geschriften ons oog te vestigen, maar ook op het geschiedkundige en wijsgeerige, voor zoo ver het met de Godgeleerdheid in verband staat en als voorbereiding of inleiding lot dezelve dienen kan , eenen blik le slaan; wij moeten daartoe ook thans gewagen ^an den man, die in het afgeloopen jaar der Utrechtsche Öoogeschool, der Letteren en Wetenschappen, maar niet minder aan het Vaderland en de menschheid op aarde ontviel, in eenen leeftijd, welke ons van hem, die in het voorledene reeds zoo veel ter bevordering der waarheid gedaan had, voor de toekomst nog veel meer kon doen verwachten. Wij behoeven voor onze lezers naauwelijks zijnen naam te noemen. Was er immer iemand, wiens letterkundige en wijsgeerige geschriften mede strekten ter voorbereiding voor en ter bevordering van de Godgeleerde wetenschap, was er immer iemand, die rijken en heilzamen invloed had °p de vorming van toekomstige Godgeleerden, het Was voorzeker ph. w. van heusde. Zijn geheel onderwijs van jongelingen, zijne geheele beschouwing en voorstelling van geschiedenis, letteren en wijsgeerte , zijne geheele werking ter plaatse, waar hij gesteld Was en van daaruit ook op ons geheele Vaderland, Was kenmerkend voorbereiding, vorming voor alle