gen geweest zijn, die zich Christelijk met hen vercenigd hebben, om het elfde eeuwfeest der invoering van het Christendom dankbaar te herdenken. In dit ons Tijdschrift hebben wij het onze aangevoerd, ten einde met onze Protestantsche Medechristenen op dat tijdstip met dankbaarheid terug te zien en uit de herinnering van het verledene ook voor hel tegenwoordige te leeren de Christelijke waarheid to beter te kennen. Met genoegen ontvingen wy dan ook van i. ii. reddikgius, Gz. Tlieol. Doet. en Predikant te Franeker, Herinneringen van de eerste verkondiging van Christus in JSederland, 111 eene Leerrede over Filipp. 1: 18, en in eene bijlage betrekkelijk Willibrord (Groningen 1840). Zeer belangrijk voor het doel der rede, is de ontwikkeling, hoe , volgens den tekst, paulus zich verheugde over eene Evangelieverkondiging, die hem geenszins in alle opzigten kon behagen, daar dezelve en door verkeerde bijoogmerken bezoedeld werd en lot strekking had om de Christenen niet aan ciiristus alleen, maar ook aan menschen te verbinden ; terwijl de vrucht dezer blijdschap bij paulus was, dat hij met te meerderen ijver in zijne eigene zuivere Evangelieverkondiging voortging. Zoo worden wij er van zelve toe geleid, om ook in die eerste prediking van Christus in ons Vaderland ons te verblijden, hoewel dezelve niet builen Rome's invloed plaats had en mede tot verbindtenis met den Roomschen Paus strekte. Christus toch werd verkondigd naar de behoefte en vatbaarheid dier tijden, en de gebrekkige prediking legde den grond lot liet betere, waarin wij ons thans mogen verblijden. Elk raaakt dan ook gemakkelijk de gevolgtrekking, dat zulke blijdschap zoowel tot verdraagzaamheid leidt omtrent hen, die onder eene min zuivere Evangelie-